Juffers en libellen

De groep libellen die ik inmiddels waar heb genomen is zo groot dat ik besloten heb er een aparte pagina aan te wijden. Wereldwijd zijn er zo'n 8500 soorten libellen en Nederland kent er een kleine 70. Libellen worden in 2 groepen onderverdeeld, de juffers en de echte libellen. Er zijn vele verschillen tussen de groepen maar de twee meest in het oog springend zijn : de achter- en voorvleugel van libellen verschillen in grootte (ongelijkvleugelig) Bij juffers zijn de vleugels even groot (gelijkvleugelig) Het tweede markante verschil is dat libellen groter zijn dan de juffers. Beide groepen leggen eieren waaruit larven ontstaan. De larven doorlopen veelal diverse stadia om uiteindelijk uit te sluipen. Anders dan bij vlinders verpoppen libellen niet en is er geen sprake van een cocon. De laatste vervelling van de larve naar libel heet uitsluipen. Het gevleugelde eindstadium van de libel heet imago 

                                                                 Beekrombout

        Beekrombout (Gomphus vulgatissimus)

De overige rombouten hebben een duidelijk geel-zwart patroon in de poten. komt van het Griekse gomphos en betekent pin of wig, verwijzend naar het achterlijf. Vulgatissimus is Latijn en wel de overtreffende trap van gewoon. Ik was aangenaam verrast dat ik deze soort in het dal van de Beerze aantrof. In ieder geval een teken dat Beerze een uitstekende waterkwaliteit bezit en dat wordt nog eens ondersteund door de vele bosbeekjuffers die er rondvliegen.

Rombouten onderscheiden zich van alle andere echte libellen doordat de ogen gescheiden zijn. Rombouten zijn middelgrote libellen (tot 55mm) die doorgaans langs stromend water te vinden zijn.  Voorwaarde is dan wel dat de waterkwaliteit op orde is. De beekrombout is een zeldzame libel, die gelukkig de weg naar boven heeft gevonden. Dat is dan vooral te danken aan de verbeterde waterkwaliteit van de laatste jaren. Nochtans staat de soort op de rode lijst met de kwalificatie : bedreigd. Vrouwtjes zijn van mannetjes te onderscheiden door het achterlijf dat bij het mannetje meer knotsvormig is. De beekrombout is de de enige rombout met zwarte poten. 

                                                                       Vuurjuffer

                     Vuurjuffer : Phyrrhosoma nymphula

 Er wordt mij wel eens gevraagd wat het verschil is tussen een libel en een juffer. Feitelijk zijn juffers ook libellen. De orde libellen (Odonata) bestaat uit 2 onderorden, de juffers en de echte libellen. De specifieke verschillen van de onderorden zijn significant, maar ze vallen allemaal onder Odonata, dus zijn juffers ook libellen. Mijn kleindochter vindt libellen eng en hoewel ik ze al vaker uitgelegd heb dat libellen vrij onschuldig zijn, blijft ze hardnekkig in de overtuiging dat libellen steken of bijten. Als je een naam als "paardenbijter" voorbij ziet komen kan ik me voorstellen dat die angst gegrond is, maar ze is volledig onterecht. Libellen steken NIET, want ze hebben geen angel en libellen bijten NIET. Libellen hebben wel kaken waarmee ze insecten vermalen, maar die kaken kunnen de menselijke huid niet doordringen. Als je bij een poeltje de libellen gadeslaat zal er niet een zijn die een mens aanvalt uit oogpunt van verdediging. 

Er zijn twee sorten rode juffers te vinden in Nederland. De vuurjuffer en de koraal juffer. In de heather van deze pagina is de koraaljuffer afgebeeld en dan pas zie je het evidente verschil. Koraaljuffers zijn veel roder (en kleiner) en hoewel geen determineerkenmerk, minder talrijk. Bovendien hebben koraaljuffers oranje poten en vuurjuffers zwarte poten. De eerste vuurjuffers duiken al in maart op en tot eind september kun je ze nog zien. Vaak zitten ze op het blad van een struik. Pyrrhosoma komt uit het Grieks van pyrrhos = vuur en soma = lichaam. Nymphula is het Latijnse verkleinwoord voor nimf. Op de afbeelding links zien we het mannetje herkenbaar aan de zwarte vlekken in de segmenten S-7 t/m S-10. Bij vrouwtjes zien we ook zwart verschijnen in S-5 en S-6. De vuurjuffer kent 3 verschijningsvormen, typica, fulvipes en melanotum. Jonge vuurjuffers zijn geel met oranje dat later verkleurt naar het kenmerkende rood.

                            Paringswiel vuurjuffers

                                                                       Paardenbijter

    Paardenbijter mannetje in stil hangende pose

Die nieuwsgierigheid kan ook best wel eens territoriumdrift zijn want ze verdedigen hun territorium uiterst fel. In het poeltje waar ik deze paardenbijter zag werden aanvliegende oeverlibellen binnen een halve minuut verjaagd. De naam paardenbijter duidt niet op het feit dat deze libellen zich massaal op deze viervoeter storten. Libellen bijten niet en hebben ook geen angel om te steken. Ze hebben wel kaken om insecten mee fijn te malen, maar die kaken zijn te zwak om door mensenvlees of paardenvlees door te dringen. De paardenbijter dankt zijn naam aan het feit dat hij op insecten jaagt die zich in de nabijheid van paarden ophouden. Maar ook dat is weer opgetekend uit de overlevering, want paardenbijters zie je ook daar waar in de verste verte geen paard te bekennen is. De paardenbijter is een late soort en vliegt pas van eind juli tot in september

                        Paardenbijter vrouwtje

Een libel uit de familie van de glazenmakers (Aeshnidae) is de paardenbijter. Glazenmakers zijn grote libellen waarvan de grote keizerlibel met 82 mm de grootste is. De paardenbijter is met 63 mm de kleinste glazenmaker maar evengoed nog een fors exemplaar. Een van de kenmerken van glazenmakers is dat ze veel vliegen. Glazenmaker hangen vaak stil in de lucht en ik heb de indruk dat ze vrij nieuwsgierig zijn. Het kostte mij drie kwartier alvorens het mannetje (hieronder) van de paardenbijter een rustpauze nam. Daarvoor had hij al een keer of tien voor mijn neus stil gehangen. 

                              Paardenbijter (Aeshna mixta)

In het Hindoestaans is Aeshna verlangen of wens, maar het blijft zeer onduidelijk of de naam daar betrekking op heeft. Het is vrij ongebruikelijk om wetenschappelijke naamgevingen buiten het Grieks of Latijn te geven, maar vreemd genoeg is aeshna in het Grieks of Latijn niet te vinden noch een afgeleide daarvan. Mixta = vermengd en duidt op de gelijkenis met andere glazenmakers. In Nederland komen de zuidelijke glazenmaker, de bruine glazenmaker, de blauwe glazenmaker en de reeds genoemde grote keizerlibel vrij algemeen voor. Bij de Oisterwijkse vennen komt ook de venglazenwasser voor die sterk gelijkt op de paardenbijter, maar een fractie groter is.

                                                                           Viervlek

           Viervlek (Libellula quadrimaculata)

Het achterlijf van het vrouwtje is iets breder dan dat van het mannetje. Verder is het achterlijfaanhangsel (foto hiernaast) bij het vrouwtje recht en wijkt het bij het mannetjes uit. Het loont de moeite om bij een poeltje ineengedoken post te vatten en te zien hoe mannetjes steeds vanuit uitkijkposten andere mannetjes aanvallen en met vrouwtjes paren. Op die manier krijg je zonder de feitelijke kenmerken te kennen inzicht in wat de mannetjes en de vrouwtjes zijn. De Engelse benaming, four spotted chaser, komt volledig tot zijn recht als je deze libellen wat intensiever volgt. De larven overwinteren 2 tot 3 keer en sluipen in alle vroegte in mei uit. 

Een van de algemeenste libellensoorten die je bij stil en enigszins verzuurd water aan kunt treffen is de viervlek. De naam laat niets aan duidelijk te wensen over, want de 4 vlekken in de zowel voor- als achtervleugel (pterostigma's) maken hem onmiskenbaar. Een ander uniek gegeven zijn de zwarte vlekken bij de knoop van de vleugels. Als je verder goed naar de segmentranden kijkt zie je daar een gele waas over liggen. Viervlekken zijn forse libellen (tot 48 mm) die in het voorjaar al over hun territorium scheren en op een uitkijkpost andere mannetjes het leven zuur maken. De ei afzetting is in ondiep water (etofytisch) en het mannetje waakt over het vrouwtje als die eitjes afzet. Verschillen tussen mannetjes en vrouwtjes zijn miniem 

Uitwijkend achterlijfaanhangsel mannetje. Bij de vrouwtjes is dit recht

Bij huis ter heide in de Moer mocht ik half mei de gelukkige getuige zijn van wel 30 uitsluipingen in de vroege morgen. (zie ook de rubriek : het begrip uitsluipen nader verklaard) De wetenschappelijke naam libellula komt uit het neo Latijn en een verkleinwoord van libella = waterpasinstrument en libra = weegschaal. De naam libel als aanduiding van het insect werd in 1558 al gebruikt door de Fransman Guillaume Rondelet. Het insect werd in de vliegfase door dierkundige destijds vergeleken met een in balans zijnde weegschaal. Quadrimaculata komt van quater = viermaal en maculata = gevlekt. Zowel de Nederlandse en wetenschappelijke naam zijn, als we het toch over weegschalen hebben, in balans. Dat zie je niet al te vaak (….) De viervlek kent ook nog de vorm praenublia. Die heeft de zelfde eigenschappen, maar de pterostigma's zijn bij deze vorm in hoge mate gevlekt.

                                                   Steenrood, bloedrood en bruinrood 

  Bloedrode heidelibel (Sympetrum sanguineum)

Bij volledig uitgekleurde mannetjes heeft de steenrode heidelibel meer rood op het achterlijf dan de bruinrode heidelibel. Bij de bloedrode heidelibel is dat rood nog meer aanwezig. Heel duidelijk verschil met de andere genoemde libellen is dat het achterlijf van de bloedrode heidelibel knotsvormig is en de poten geheel zwart zijn. Vrouwtjes van de bloedrode heidelibel zijn niet rood maar hebben wel bruinrood op de bovenkant van de ogen. Het moge duidelijk zijn dat herkenning in een vliegbeeld uitgesloten is. 

      Steenrode heidelibel (Sympetrum vulgatum)

De moeilijkste libellensoorten om te determineren zijn de roodkleurige libellen, waarvan de steenrode heidelibel, de bloedrode heidelibel en de bruinrode heidelibel verreweg het meest voorkomen. Het verschil zit hem vaak in details, want aan de grootte is niks af te lezen, omdat deze 3 soorten van hetzelfde formaat zijn. Bij libellen is het vaak ook nog zo dat jonge exemplaren uit moeten kleuren en in beginsel erg op elkaar lijken. De steenrode heidelibel en de bruinrode heidelibel moet men in detail bekijken om de verschillen te zien. Er zijn 3 significante verschillen op te merken. De bruinrode heidelibel heeft een gele streep op beide poten, de steenrode heidelibel heeft ook geel op de poten maar vaak alleen aan de bovenkant. Verder heeft de steenrode heidelibel een "hangsnor" ofwel de streep langs het voorhoofd loopt verder door dan bij de bruinrode heidelibel. Het laatste markant verschil is dat de legschede bij vrouwtjes van de steenrode heidelibel meer uitsteken dan bij de bruinrode heidelibel. 

   Bruinrode heidelibel (Sympetrum striolatum)

Zelfs in rusthouding is het soms nog niet geheel duidelijk welke soort er voor de lens zit. De steenrode heidelibel draagt de wetenschappelijk naam sympetrum vulgatum. verwijst naar het smalle achterlijf in verhouding tot bijvoorbeeld gewone oeverlibellen en platbuiken. Vulgatum = algemeen verspreid. Sympetrum striolatum behoort toe aan de bruinrode heidelibel. Striolatum is afgeleid van striola = met een streepje. Dat streepje is dan het kenmerk op het voorhoofd. Sympetrum sanguineum is de bloedrode heidelibel waarbij sanguineum een afgeleide is van sanguis = bloed. Een soort die in opmars is, en steeds meer gezien wordt is de zuidelijke heidelibel. Niet onwaarschijnlijk dat door klimaatverandering deze soort steeds verder noordwaarts oprukt. Een soort die erg gelijkt op de bloedrode heidelibel is de vuurlibel, maar deze behoort tot een andere genus. Deze libel heeft gele pterostima's (vlekjes in de vleugels) en ook de ogen zijn donkerrood.

Vooral vanaf de bovenkant is het lastig de heidelibellen te determineren, omdat de kenmerken juist niet aan de bovenkant zitten. Bruinrode heidelibel links en steenrode heidelibel rechts. Omdat ik ze ook in een andere pose gefotografeerd heb weet ik dat het deze 2 soorten betreft. De middelste foto van de bloedrode heidelibel geeft meer kenmerken prijs. Let daarbij vooral op de volledig zwarte poten.

                                                    Gewone oeverlibel (Orthetrum cancellatum)

                Gewone oeverlibel (vrouwtje)

Een andere soort die o.a. in de Oisterwijkse bossen voorkomt is de beekoeverlibel. Die is kleiner en de mannetjes hebben geen zwarte punt op het achterlijf. De wetenschappelijke naam van de gewone oeverlibel is orthetrum cancellatum. Orthetrum komt uit het Grieks, orthos = recht en etron = onderlichaam wat verwijst naar het achterlijf. Cancellatum = rooster en komt uit het Latijn en verwijst ook naar het achterlijf. Waar het mannetje goed herkenbaar is aan de blauwe berijping, is het vrouwtje dat aan de bruine achterlijfstreep die geheel doorloopt. Ook de zwarte poten zijn een goed herkenningspunt. De oogkleur varieert nogal eens van lichtgroen naar donkergroen.

De grootste van de oeverlibellen uit de familie van de korenbouten is de gewone oeverlibel. Het is tevens ook de meest voorkomende oeverlibel. Manntjes hebben een blauwe berijping op het achterlijf. Dat verwart hem nogal eens met de platbuik die dat ook heeft ( zie verder hieronder : "verschillen nader verklaard".) Mannetjes van de gewone oeverlibel houden er een agressieve manier van liefde bedrijven op na. Als je van liefde kunt spreken tenminste, want andere mannetjes worden boven een waterpartij weggejaagd en vrouwtjes worden letterlijk gegrepen voor de paring. Oeverlibellen houden niet van hoogtes. Je komt ze op zonnige dagen vaak tegen op de grond of op een lage uitkijkpost. De eieren worden in het water gelegd (etofytisch) en de larven doorlopen een lang stadium alvorens tot imago het luchtruim te kiezen 

               Gewone oeverlibel (mannetje)

Vrouwtjes van de gewone oeverlibel zijn goed gecamoufleerd (links) Dat kost mannetjes wat meer moeite vanwege hun blauw uiterlijk (midden) De naam cancellatum = rooster verduidelijkt veel als je de gewone oeverlibel van de bovenkant ziet (rechts)

                                                                  Pantserjuffers 

          Houtpantserjuffer (Chalcolestes viridis)

Om het risico uit te sluiten dat ik een van de soorten mis gaan alle pantserjuffers dus op de foto. Behalve de genoemde 2 komen in Nederland ook nog de houtpantserjuffer, de tengere pantserjuffer en de zwervende pantserjuffer voor. De verschillen zijn vaak miniem en een bijkomend gegeven is dat je ook nog met mannetjes en vrouwtjes te maken hebt en dat maakt eigenlijk dat je niet 5 maar 10 pantserjuffers te determineren hebt. En ook dat is maar ten dele waar want bij juvenielen gaat de aangegeven determineer-vlieger ook niet altijd op. Ik heb bij de hier afgebeelde foto van de houtpantserjuffer zowel mijn veldgids libellen als internetpagina's moeten raadplegen om er zeker van te zijn. Waar je in hoofdzaak op dient te letten.                                    

                                                                         

           Tengere pantserjuffer (Lestes virens)

Een aparte groep onder de juffers zijn de pantserjuffers. De naam pantserjuffer komt ietwat ludiek over als men in ogenschouw neemt hoe fragiel deze diertjes zijn. Het duidt dan ook niet op gepantserd in de zin van hardheid maar is afkomstig van de metaalachtige kleur die de soorten een gepantserd uiterlijk geeft. Het grote verschil met waterjuffers is dat de pantserjuffers in rust hun vleugels niet samengeklapt hebben op het achterlijf maar half gespreid. Bovendien zijn pantserjuffers forser dan waterjuffers. In Nederland kennen we 5 soorten pantserjuffers en die komen allemaal in redelijke aantallen voor. Daarbij komt ook nog het fenomeen dat kleine aantallen van de ene soort schuil gaan in de andere zoals bijvoorbeeld bij de tangpantserjuffer en de gewone pantserjuffer  

        Gewone pantserjuffer (Lestes sponsa)

1) Aanwezigheid en verdeling van blauwe berijping op het achterlijf (mannetjes) 2) Kleur van de achterzijde van de kop 3) Kleur van de pterostigma's (dit zijn de vlekjes in de vleugels).      4) Borststuktekening 5) Vorm en kleur van de achterlijfsaanhangselen (mannetjes)

Pantserjuffers kunnen goed omgaan met droogte en zullen blijvend te vinden zijn in de omgeving waar eventuele waterpartijen droogvallen. Ze hebben voorkeur voor russen of biezen en dat is ook waar ik ze het meest waarneem. Alle pantserjuffers hebben Lestes in hun soortnaam hetgeen betekent dat het rovers zijn. Zoals bijvoorbeeld.  Houtpantserjuffer : chalcolestes viridis. = letterlijk, groenkopere rover. Tengere pantserjuffer : lestes virens = letterlijk, groene rover.  

                                                     Zwarte heidelibel (Sympetrum danae)

De kleinste soort van de echte libellen is de zwarte heidelibel. Deze libel is slecht 30 tot 35 mm groot. Het is ook de enige libel die naarmate ze ouder worden zwart uitkleuren (de mannetjes) Hoewel het de kleinste libel is blijft voor mij het determineren lastig, omdat er vanwege die uitkleuring veel tussenvormen zijn. De libel op de foto laat weinig te raden over, want dit is een nagenoeg geheel uitgekleurd mannetje, dat ik op de Regte heide in alle vroegte kon vastleggen. De zwarte heidelibel is een van de weinige libellen waarbij de larven zich snel ontwikkelen. Larven verschijnen in het voorjaar en sluipen in de zomer al uit. Juli en augustus zijn de beste maanden voor het vinden van uitsluipplekken. De eitjes worden direct in het water gelegd (etofytisch) In tegenstelling tot andere libellen heeft de zwarte heidelibel geen echt territorium. De wetenschappelijke naam sympetrum komt uit het Grieks sym-piezein = samengedrukt en etron = onderlichaam Een en ander verwijst naar het smalle achterlijf in vergelijking tot bijvoorbeeld oeverlibellen Danae verwijst naar prinses Danaë, die volgens de Griekse mythologie werd bevrucht door oppergod Zeus in de gedaante van een gouden regen. Die gouden regen verwijst dan meer naar jongere exemplaren die nog niet uitgekleurd zijn.  

                                                  Weidebeekjuffer en bosbeekjufffer 

       Weidebeekjuffer man (Calopteryx splendens)

Weidebeekjuffers vindt je enkel bij schoon, stromend en zuurstofrijk water. De ei afzetting is etofytisch (in het water) en de larven overwinteren een of twee jaar.  Uitsluipen van de larven vindt plaats tussen juni en september. De larvehuidjes zijn moeilijk te vinden, omdat ze aan de onderkant van bladeren zitten. De wetenschappelijke naam calopteryx komt uit het Grieks, kalos = mooi en pteryx = vleugel.  Splendens betekent schitterend. Men had blijkbaar met de naamgeving superlatieven tekort om aan te geven hoe bijzonder deze juffer is. Mooi en schitterend tegelijk en dat kan ik alleen maar onderschrijven. 

                   Bosbeekjuffer man (Calopteryx virgo)

Het is dan ook een drukte van jewelste als beide soorten hun territorium verdedigen. Het lijkt er dan op dat men speels en dartel elkaar achterna zit, maar in werkelijkheid is het territoriumdrift en worden indringers schijnbaar frivool verjaagd. De vleugels van de bosbeekjuffer zijn, behalve geheel blauw, ook groter als die van de weidebeekjuffer. Rustend op een blad is het verschil ook goed te zien (vergelijk de foto's hiervoor) Virgo = jonge vrouw, maagd. In het Engels heet de bosbeekjuffer Beautiful Demoiselle en die Engelse benaming dekt de lading volledig. Ik kan uren naar deze juffers kijken. Het best zijn ze te vinden aan de oever van een zuurstofrijk stromend riviertje of beek waar de zon door het bladerdak valt. Daar maken de mannetjes uitkijkposten van waaruit het territorium fel verdedigd wordt.

Van de in Nederland voorkomende soorten juffers zijn 4 groepen te onderscheiden. De beekjuffers, waterjuffers, pantserjuffers en breedscheenjuffers. Tot de eerste groep behoren de weidebeekjuffer en bosbeekjuffer, die met hun verschijning, vooral in de vlucht, wat vlinderachtig overkomen. De weidebeekjuffer is een vrij algemene verschijning waar de bosbeekjuffer een zeldzame verschijning is. Die staat op de rode lijst met kwalificatie : bedreigd. De weidebeekjuffer valt op door de zwarte vlekken in de vleugels. Bij de bosbeekjuffer beslaan die nagenoeg de hele vleugel en bij de weidebeekjuffer van de knoop tot vlak onder de vleugeltop.  Mannetjes weidebeekjuffer (foto links) zijn blauw metaal glanzend en vrouwtjes (foto onder) hebben meer groen op de segmenten en bij vrouwtjes ontbreken de zwarte vleugelvlekken.

                     Weidebeekjuffer vrouwtje

IIn het beekdal van de Beerze kom ik tot mijn vreugde elk jaar nog de bosbeekjuffers tegen. In het zuiden gaat het nog om twee riviertjes: de Groote Beerze en de Kleine Beerze, die beide vanuit het Kempisch hoogplateau noordwaarts stromen. Deze riviertjes voegen zich uiteindelijk samen tot de Beerze die vervolgens zijn weg zoekt richting natuurgebied Kampina. In dit laatste deel zijn meanders aangebracht en is mede door de stromend water zeer zuurstofrijk water ontstaan dat komt ten goede van de natuur. Juffers, libellen , kikkers en salamanders zijn hier volop aanwezig. Bosbeekjuffers zijn wat robuuster dan weidebeekjuffers. De mannetjes van de weidebeekjuffer en bosbeekjuffer zijn wat lastiger te van elkaar te onderscheiden dan de vrouwtjes. In het beekdal van de Beerze vliegen zowel de weidebeekjuffer als de bosbeekjuffer en ook ik heb me meer dan eens in de soorten vergist. 

                                 Bosbeekjuffer vrouwtje

                        Voor vergroting bovenste 3 foto's kan men de foto's aanklikken

                                                            Verschillen nader verklaard

                     Gewone oeverlibel

Een ander markant verschil zit hem in de vleugelbasis.Bij de platbuik heeft de vleugelbasis 4 (licht) bruine vlekken die bij de gewone oeverlibel ontbreken of tenminste in veel mindere mate aanwezig zijn. De vleugels van een oeverlibel zijn altijd helder terwijl vleugels van de platbuik minder transparant zijn. Dat verschil zal je echter in de vlucht niet waarnemen, maar op de foto's is het goed te zien. Als je 's morgens over zanderige bosranden loopt waar de zon op schijnt, zal je merken dat daar vaak veel gewone oeverlibellen zitten op te warmen. Een kenmerk van de gewone oeverlibel is dan ook dat ze vaak op de grond zitten. De platbuik verkiest vaker een hoger gelegen positie. 

Er zijn 2 soorten libellen die als ze door de lucht vliegen nogal op elkaar lijken en dan met name de mannetjes vanwege de blauwe berijping op het achterlijf. De gewone oeverlibel en de platbuik zijn allebei vertegenwoordigers uit de familie van de korenbouten. De opvallendste verschillen die determinatie vergemakkelijken zijn de volgende. De zwarte punt op het achterlijf is bij de gewone oeverlibel veel meer aanwezig dan bij de platbuik. Bovendien is het achterlijf meer spits. Zoals de naam platbuik al doet vermoeden is het achterlijf afgeplat en veel meer gedrongen. 

                                    Platbuik

                                                          Platbuik (Libellula depressa)  

                            Platbuik mannetje

De verschillen zijn van dichtbij echter goed te zien. (zie rubriek : verschillen nader verklaard) De naam platbuik dankt deze libel aan het platgedrukte achterlijf. De wetenschappelijke naam verwijst daar ook naar. Depressa = afgeplat. Libellulla is het verkleinwoord voor libella en het woord libel is daarvan afgeleid. Het achterlijf van het vrouwtje is nog breder dan van het mannetje. Ook vrouwtjes kunnen de blauwe berijping van het mannetje krijgen maar niet in die mate van het mannetje. Over het begrip korenbout is in de etymologie weinig consensus. Het meest aannemelijke wat ik er over vond is dat deze libellen vroeger veel over korenvelden vlogen en dat "bout" een verbastering van bijten is. In tegenstelling tot wat men vroeger dacht bijten libellen niet.

De platbuik is een algemene soort, die na 1970 sterk in aantallen is toegenomen. Echte libellen zijn onder te verdelen in 5 groepen. De rombouten, korenbouten, glazenmakers, glanslibellen en bronlibellen. De platbuik valt onder de korenbouten (Libellulidae). Korenbouten zijn forse libellen met op de basis van de achtervleugels, en vaak ook de op voorvleugels een duidelijk zichtbare donkere vlek. Platbuiken zijn felle territoriumverdedigers en waken zelfs over het wijfje als die haar eieren afzet. Het mannetje van de platbuik wordt nogal eens verward met het mannetje van de gewone oeverlibel, vanwege hun blauwachtig achterlijf

                              Platbuik vrouwtje

                                                    Azuurwaterjuffer (Coenagrion puella)

                    Mannetje azuurwaterjuffer

En dan heb je al die determineersleutels op een rijtje en moet het allerbelangrijkste nog komen, namelijk of de juffer wel op de foto wil. Dat lukt het best in de vroege ochtend. Dan zijn alle insecten nog niet opgewarmd en het best benaderbaar. Er zit nogal verschil in de blauwe mannetjes en de vrij onopvallende vrouwtjes. Tijdens het paringswiel (foto onder) zie je de verschillen pas goed. De paring is uniek in de dierenwereld. De geslachtsopening van het mannetje bevindt zich precies op de plaats waar hij het vrouwtje vast houdt. Hierdoor kan het vrouwtje niet bij het geslachtsorgaan. Libellen hebben een secundair copulatie orgaan en dat zit net onder het schouderstuk. Om terug te gaan naar de foto van het paringswiel. Het blauwe mannetje houd met het laatste stuk van het achterlijf het vrouwtje vast en de bevruchting vindt plaats bij het laatste deel van het achterlijf van het vrouwtje.

   Karakteristiek paringswiel voor alle juffers

Van alle in Nederland voorkomende juffers is de azuurwaterjuffer de meest algemene. Daar zit dan ook meteen de adder onder het gras, want er zijn nogal wat mensen die bij de aanblik van een blauwe juffer automatisch azuurwaterjuffer roepen, terwijl het niet de enige blauwe juffer is. Voor determineren van (blauwe) waterjuffers, is het van belang het achterlijf helder te hebben. Het achterlijf is verdeeld in 10 segmenten en daar zitten de verschillen. Maar niet altijd, soms heb je voor duidelijkere determinatie ook de rug- en schouderstreep nodig of zelfs het halsschildje.  

                   Vrouwtje azuurwaterjuffer

Of, vanuit het oogpunt van het mannetje bekeken, net bij het begin van het achterlijf, als u het nog volgt. Azuurwaterjuffers verschijnen van half april tot eind september en zijn te vinden bij stille waters. Ook bij tuinvijvers zal hij als eerste (en enige ?) te zien zijn. De azuurwaterjuffer dankt de naam aan de lichte delen, die in de meeste segmenten overheersen, meer dan bij andere blauwe juffers. Bekende andere blauwe juffers zijn, de watersnuffel, de variable juffer en het lantaarntje. De wetenschappelijke naam "coenagrion" komt uit het Grieks koinos= algemeen en  "agrios" = landelijk Puella komt uit het Latijn en betekent jonge vrouw, meisje. De azuurwaterjuffer zet zijn eitjes af op drijvende waterplanten (endofytisch) Larven overwinteren 1 of 2 keer afhankelijk van de ei afzetting door het jaar heen. 

                          Voor vergroting bovenste 3 foto's kan men de foto's aanklikken

                                                    Het begrip uitsluipen nader verklaard

                    Uitsluipende viervlek

Op een goede dag bevindt de larve zich in het laatste stadium en kruipt uit het water om zich vast te zetten in de begroeiing. Dat gebeurt  's nachts of in de vroege ochtend om zoveel mogelijk predatie te voorkomen. De libel (imago) perst zich uit de larve en pompt zich vol met bloedvloeistof. Daarom is uiteindelijk de libel ook veel groter dan de larvehuid waar ze uit komt (zie foto hierboven) Daarna moeten ook de vleugels nog uitharden en pas dan kan de imago het luchtruim kiezen. De tijd tussen het uit het water komen van de larve en het wegvliegen van de imago, is het diertje volstrekt weerloos en kikkers en vogels maken van deze toestand dankbaar gebruik. Jonge libellen maken zich snel uit de voeten van de plek waar ze geboren worden, omdat het daar vaak vergeven is van seksueel actieve mannetjes. Pas na een aantal weken keren ze terug naar hun geboorteplek.

Het leven van een libel van ei tot imago is vaak, behalve een lange. ook een gevaarlijke weg. De soorten hebben verlies van eieren wel enigszins ingecalculeerd. De soorten die eitjes rechtstreeks in het water afzetten leggen beduidend meer eieren dan soorten die hun eieren op waterplanten afzetten. Het verlies van eieren in het water is hoger dan aan land. Denk aan vissen, kikkers en andere waterbewoners. Glanslibellen leggen tot 1000 eieren in het water en de meeste juffers leggen 400 eieren tegen de waterplanten. De eieren ontwikkelen zich tot larven in een fase van 2 tot 4 weken.  De larven zelf dan doorlopen tot 16 stadia alvorens ze als libel de wijde wereld intrekken. Dit duurt, afhankelijk van de soort, een paar maanden tot een paar jaar (.....)    

                "Lege" larve (exuvium) tegen bies

                                                                 Grote keizerlibel

                       Eierafzetting (exofytisch)

De grote keizerlibel had ik er in 2017 al eens gezien maar niet vast kunnen leggen. Deze libel is met zijn 8,5 cm een van de grotere libellen. De vrouwtjes zetten de eieren af in het water. Dit verschijnsel heet exofytische eierafzetting. Andere libelsoorten zetten hun eieren af boven het water tegen waterplanten (endofytisch) De grote keizerlibel sorteert soms wel verwarring want vrouwtjes gelijken soms op mannetjes en soms helemaal niet. Vrouwtjes zijn doorgaans egaal groen. De vliegtijd is van half mei tot oktober. De larven overwinteren 1 of 2 keer. De wetenschappelijke naam Anax imperator duidt op "anax" = heerser en "imperator" = keizer. Niets teveel gezegd als je deze libel over stil water ziet scheren en zijn territorium fanatiek ziet verdedigen.

Het fotograferen van libellen is makkelijker dan men denkt. Ik moet wel toegeven dat ik er in beginsel weinig van bakte, omdat ik enkele vuistregels niet kende. Behalve geduld zijn er een aantal zaken die van belang zijn. Het belangrijkste is dat libellen op beweging reageren dus het nahollen ervan is tamelijk zinloos. Verder hebben libellen een territorium en zullen dus altijd terugkeren vlak nabij waar ze opvliegen. Benaderen moet dus omzichtig en ik heb al een paar keer uit moeten leggen aan passanten waarom ik plat op mij buik op een door de zon beschenen bospad lag. Jezelf klein maken met de minste beweging dus. Op een poeltje bij de Regte Heide te Riel was het een drukte van belang met diverse soorten libellen. 

          Grote keizerlibel ♂   (Anax imperator)


Van links naar rechts : vrouwtje en 2 rustende mannetjes. Voor vergroting foto's aanklikken