Vlinders

Vlinders, de vierde grootste orde in het insectenrijk. In Nederland meer dan 2400 soorten beschreven. Er zijn dagvlinders en nachtvlinders, waarvan ook een deel dag actieve nachtvlinders. Dan is er ook nog onderscheid in macro- en microvlinders. Het lijstje van vastgelegde vlinders, zowel dag- als nachtvlinders is inmiddels zo groot dat ik er een aparte pagina aan gewijd heb. Tijdens het fotograferen van de vele bloemen die ik tegen gekomen ben, is het onvermijdelijk dat er ook vlinders je pad kruisen. Sinds 2021 ben ik ook begonnen met het actiever vastleggen van nachtvlinders.

                                                                    Eikenpage

                Eikenpage (Favonius quercus)

Bovenaan op het menu staat echter honingdauw. Honingdauw is een nectarachtige vloeistof die wordt uitgescheiden door verschillende soorten blad- en schildluizen. Favionus is de Romeinse God van de zachte westenwind en lente. Quercus is de geslachtsnaam van de eik. De eikenpage is er relatief kort, van begin juli tot eind augustus in één generatie. Een zeldzame soort eikenpage is de bruine eikenpage (Satyrium ilicis) die op de rode lijst, als ernstig bedreigd staat. Eikenpages en ook iepenpages zijn soorten die zich vaak hoog in de bomen ophouden. Bij gebrek aan honingdauw zoeken ze lagere delen voor nectar op.

De eikenpage is een schaarse standvlinder die vooral voorkomt op zandgronden in het binnenland en in de duinen. Het is een kleine vlinder met een voorvleugellengte van 16 mm en een spanwijdte tot 35 mm. De bovenkant van de vleugels zijn bij mannetjes iriserend blauw. Bij vrouwtjes beperkt zich dit tot twee kleine vlekken op de voorvleugels. De waardplant is vanzelfsprekend de eik en vanuit die eiken dalen ze soms bij warm weer af naar bloeiende planten om nectar in te nemen. Ik kom dit vlindertje steeds vaker tegen en de nectarplanten die in mijn bezoekgebieden voorhanden zijn, zijn bramenbloesem en koninginnenkruid. 

                                                                   Heideblauwtje

               Heideblauwtje (Plebejus argus)

Zoals de naam al aangeeft is het een echte vlinder van de heide die zich hoofdzakelijk tegoed doet aan de nectar van dopheide en struikheide. Dat zijn overigens ook veelal de waardplanten. Ik prijs me gelukkig dat Brabant nogal wat heide kent en het heideblauwtje is hier dan ook in grote aantallen aanwezig. Soms meer dan 100 per hectare. Van juni tot begin september zijn ze actief op de heide. De mannetjes dan vooral want die maken overuren met hun patrouillevluchten. In het dal van de Beerze worden stukken hei zo nu en dan geplagd, dat heeft op termijn een gunstig effect op de heideblauwtjes, omdat als gevolg van dat plaggen veel kleine heideplantjes opkomen. 

Eind mei begint het elk jaar bij mij te kriebelen. Niet dat ik in een nest eikenprocessierupsen gestapt ben, maar omdat de tijd nadert dat de heideblauwtjes weer tevoorschijn komen. Wat is dat toch met die blauwtjes die mij maar steeds blijven boeien ondanks het gegeven dat ik ze al honderden zo niet duizenden keren heb gezien. Dubbele schoonheid komt bij me op, want zowel met dichtgevouwen als open vleugels zijn het pareltjes, en dan druk ik me nog eufemistisch uit. Het heideblauwtje is een soort die op de rode lijst staat met de kwalificatie : kwetsbaar. 

Het heideblauwtje houdt van open en laag heidelandschap. Begrazing is een goed alternatief voor plaggen. Plebejus komt van pleibeius = behorend tot het plebs, het gewone volk. Nou, nou, Linnaeus. Misschien was dat in 1758 wel zo maar heden ten dagen zijn zij die deze pracht mogen aanschouwen toch eerder uitverkoren. Ja ik weet het, ik romantiseer graag, maar als je een middag in de heide tussen de heideblauwtjes zit voelt dat voor mij als uitverkoren. Argus is de mythologische reus die meer dan 100 ogen had. Dit verwijst naar de stippen op de onderkant van de vleugels (zie foto boven) Heideblauwtjes zoeken elkaar voor zonsondergang op en in pollen pijpstro kun je dan soms tientallen exemplaren aantreffen.

                      Voor vergroting onderste 3 foto's kan men de foto's aanklikken

                                                                     Witte tijger

             Witte tijger (Spilosoma lubricipeda)

Soorten als het sneeuwbeertje en het vrouwtje van het mendicabeertje zijn soorten die dan verwarring kunnen zaaien, maar qua vorm er wel anders uitzien. De witte tijger heeft langere en smallere vleugels dan genoemde soorten. Antennes van het sneeuwbeertje zijn wit. De witte tijger is een algemene nachtvlinder die goed op licht afkomt. Ik heb ze regelmatig in de lichtemmer en maak dan meteen de opmerking dat alle nachtvlinders die in mijn lichtval komen na inventarisatie en foto, direct weer de vrijheid verkrijgen. Ik doe niet aan genitaliënonderzoek, waarbij een vlinder gedood moet worden. Dat is tegen mijn principes en op het niveau waarop ik opereer totaal zinloos. Mijn niveau is inventariseren en doorspelen aan de vlinderstichting zodat centraal een inzicht ontstaat over de bezettingsgraad van nachtvlinders over het hele land. 

         Witte tijgers komen vaak in de lichtval

De witte tijger uit de familie van de spinneruilen (Erebidae) is zonder twijfel mijn favoriete nachtvlinder. Waarom dit vlindertje met een voorvleugellengte tot 23 mm het "wint" van kleurrijkere nachtvlinders zoals de pijlstaarten kan ik niet verklaren.  Dat hoeft ook niet en ik zal ook zeker niemand afvallen die pijlstaarten op nummer 1 heeft staan. Het zou een saai wereldje worden als we allemaal dezelfde voorkeuren hadden. Eigenlijk is de witte tijger onmiskenbaar met zijn stippenpatroon, maar het blijft opletten temeer daar de hoeveelheid en intensiteit van de stippen erg kan variëren.

Er zijn nachtvlinders die alleen door genitaliënonderzoek van elkaar te onderscheiden zijn (bijv : sparspanner versus schijnsparspanner), maar in mijn geval heeft de vlinderstichting dan pech. Dat laat ik over aan de professionele lepidopteristen, Witte tijgers zijn vanaf april tot juli te vinden en vliegen in één generatie. De waardplanten zijn diverse zuringsoorten, weegbree en paarse dovenetel. De witte tijger houdt van open landschap of tenminste open ruimtes, zoals graslanden, duinen en parken. Spilosoma komt van het Griekse spilos = stip of vlek en soma = lichaam. Dat hoeft verder geen betoog. Lubricipeda betekent snelvoetig en heeft betrekking op de rups, die zich kennelijk snel voortbeweegt. Rupsen van de witte tijger zijn bruin met ruige beharing. Vroeger heette de witte tijger, tijgervlinder, maar omdat er ook een gele tijger bestaat is de naam later veranderd in witte tijger.

                                                              Rode dennenspanner

          Rode dennenspanner (Hylaea fasciaria)

De rode dennenspanner is vanaf begin mei tot september aan te treffen in tenminste 2 generaties. Men kan de soort verwarren met de hieronder beschreven appeltak die hetzelfde habitat heeft, maar die is beduidend minder groen en heeft een puntige achtervleugel. Hylaea komt van hulaios en betekent deel uitmakend van het bos. Fasciaria is afgeleid van fascia en betekent band, een verwijzing naar de roodachtige dwarsstrepen. Rode dennenspanenrs rusten vaak op bladern van planten die onder dennenbomen groeien. Het is een algemeen voorkomende vlinder van zandgronden in het binnenland.

De rode dennenspanner is een tamelijk grote spanner uit de familie geometridae. In de literatuur wordt een grote kleurvariëteit vermeld die een gevolg zou zijn van de voedselplant. Voor de spar is dat rood en voor de den is dat groen. Inmiddels is gebleken uit waarnemingen dat uit één legsel meerdere kleurvariëteit aanwezig is en dat dus niet een gevolg is van de voedselplant. Opmerkelijk is verder dat de vrouwtjes aanzienlijk kleiner zijn dan de mannetjes. Dat komt wel vaker voor maar bij deze soort is het nogal opvallend 

                           Het beduidend kleinere vrouwtje

                                                                  Mendicabeer

             Mendicabeer (Diaphora mendica)

De rupsen verschijnen in juni tot augustus. De mannetjes zijn enkel 's nachts actief en de vrouwtjes zijn ook overdag actief, vooral bij zonnig weer. Vrouwtjes zijn veel lichter van kleur (bijna wit) en zoals bij alle nachtvlinders het geval is, hebben mannetjes (afbeeldingen) gevederde antennes en vrouwtjes ongeveerde. De naam "beer" heeft betrekking op de rupsen die bij deze soorten van veel haar voorzien zijn en zo de associatie met een beer oproepen. Diaphora betekent onderscheid en heeft betrekking op het grote kleurverschil tussen mannetjes en vrouwtjes. Mendica komt van mendicus en betekent bedelaar, schooier, een verwijzing naar de grauwe kleur van het mannetje.

De mendicabeer is een vlinder uit de familie spinneruilen (Erebidae) De vlinder heeft een brede voorvleugel en valt op door de zwarte stippen die als variabel patroon aanwezig zijn. De vlinder is een nachtvlinder die algemeen voorkomt op de zandgronden in het binnenland. Ik heb ze in mei regelmatig in de LED-emmer. De vlinder verkiest open bossen, struwelen en tuinen als zijn favoriete habitat. Niet alle nachtvlinders zijn zo weinig kieskeurig. Er zijn soorten die verbonden zijn met specifieke begroeiing zoals loofhout of juist naaldhout. De mendicabeer is te zien vanaf begin april tot begin juli in één generatie. De waardplant is zuring en paarse dovenetel.

                                                               Goudvenstertje

                        Goudvenstertje : Plusia festicae

Bij de eerste aanblik komen de vlekken op de vleugelpartij zelfs wat paarlemoerachtig over. Ook de wetenschappelijke naam Plusia = rijk, is een verwijzing naar het "zilver" en "goud" op de vleugels Het goudvenstertje is makkelijk te determineren maar heeft een bedrieglijke look-a-like en wel het moerasgoudvenstertje. Het onderscheid zit hem in de vlekken op de vleugelpartij, die bij het moerasgoudvenstertje afgestompt zijn. Bij het goudvenstertje zijn ze meer spits. En dan wordt determinatie opeens een stuk lastiger omdat er vaak tussenvormen zijn. Enige uitkomst dan is genitaliënonderzoek. Aan de rupsen valt in ieder geval niets af te leiden, want die zijn identiek bij beide soorten. Het goudvenstertje vliegt van mei tot oktober in twee generaties. Opmerkelijk gegeven daarbij is dat de vlinders van de 2e generatie veel groter zijn dan die van de 1e. Het goudvenstertje is een kleine nachtvlinder met een voorvleugellengte tot 19 mm.

Het goudvenstertje is een dagactief nachtvlindertje uit de spinneruilfamilie. (Erebidae) Hoewel de soort als vrij algemeen aangemerkt wordt, zal hij niet vaak gezien worden. De beste kans om hem aan te treffen is zondermeer aan de waterkant. Dat blijkt ook wel uit de collectie waardplanten die dit uiltje aandoet. Gele lis, grote egelskop en grote waterweegbree onder andere. Voor nectarplanten is hij niet al te kieskeurig. Ik trof hem aan op veenwortel (foto) waar hij vlijtig nectar uit aan het tanken was. Maar een vlinderstruik laat hij zeker ook niet links liggen. Het is een erg beweeglijk uiltje dat me in activiteit doet denken aan het gamma-uiltje. Het goudvenstertje heeft zilverwitte vlekken in goudbruine vleugel en daar dankt hij ook zijn naam aan. 

                                                                  Koninginnenpage

                       Koninginnenpage : Papilio machaon 

Koninginnepages zijn ook dol op klaversoorten en dan met name luzerne. Zeker als in de buurt van zo'n veld ook nog een van de waardplanten, wilde peen, staat is de kans ze aan te treffen vrij groot. Een zonnige nazomerdag in September leverde me op dit luzerneveldje een tiental nectar tankende pages op. Luzerne is overigens voor heel veel vlinders een bron van energie, zowel dag- als nachtvlinders. Papilio betekent vlinder en machaon komt van Machaon, een Griekse arts die voorkomt in de Trojaanse oorlog. Hij was de zoon van Asclepius (aesculaap) Zo vader zo zoon dus. Koninginnenpages vliegen in 2 generaties van begin mei tot eind september. In warme zomers zelf in 3 generaties. De rups van de koninginnenpage is in beginsel zwart, vaak met een afgetekende witte vlek. In het laatste stadium verandert de rups van kleur en is de basiskleur groen, met zwarte, witte en oranje vlekken. De rups kan tot 50 mm groot worden.

Mede onder invloed van klimaatverandering is het aantal koninginnenpages de laatste jaren fors toegenomen. De soort is zelfs al op de Waddeneilanden gezien. Gezien is dan ook wel een juiste kwalificatie, tenminste voor mij wel. Ik ben al een paar jaar in de weer om deze prachtige verschijning goed vast te leggen en sinds 2016 merk ik ook dat deze onmiskenbare trekvlinder in aantallen toeneemt, maar dat betekent niet dat het van het ene op het ander jaar een algemene verschijning is. Onder de denkbeeldige lijn Breda-Utrecht-Apeldoorn-Emmen is de dichtheid van de vlinder het grootst. De koninginnenpage is de grootste vlinder die in onze contreien rondvliegt en met een voorvleugellengte tot 41mm en een spanwijdte tot 8,5 cm is hij ook in de vlucht niet te missen. Het zijn actieve, beweeglijke vlinders die veel nectar nodig hebben. Daarvoor schuwt de vlinder ook tuinbezoeken niet en tuinen met vlinderstruiken of vlambloemen (phlox) maken een grote kans om bezoek te krijgen van deze schoonheid. Ikzelf ben een man van de "echte" natuur en fotografeer liever in het open veld. 

                                                                  Micro en macro

                          Bonte brandnetelmot (een micro)

Daarbij komt nog dat beide soorten vaak 's nachts vliegen, maar dat is geen verschil maar een kenmerk waaraan beide soorten voldoen. Waarschijnlijk vallen u de woorden "vaak" en "meestal" ook op en dat geeft precies aan dat de aangebrachte scheidslijn in feite flinterdun is en in sommige gevallen overschreden wordt. Om de verwarring die ontstaan is duidelijker aan te geven zijn bloeddrupjes (Zygaenidae) , zoals de Sint Jansvlinders, een goed voorbeeld. Ze worden gerekend tot de macro's maar ze hebben alle kenmerken van de micro's. Om terug te komen op de grootte zou je verwachten dat de bonte brandnetelmot een macro is en het zilverstreepje een micro, maar dat is zoals eerder gemeld veel te kort door de bocht en is de classificatie juist andersom. Waarschijnlijk zal men in de toekomst met modern DNA onderzoek een beter inzicht krijgen in de evolutionaire afstamming (fylogenie) 

                       Groene eikenbladroller (een micro)

De termen micro- en macrovlinders behoeven wat uitleg. In eerste instantie zou men denken dat het een afbakening is in de grootte van de vlinders, maar zo simpel is het niet. Het verschil is meer gebaseerd op taxonomisch kenmerken, waarbij taxonomie het best te omschrijven is als : classificatie. De indeling is gemaakt door deskundigen, maar is soms voor de leek (en de kenner) moeilijk te doorgronden. Enkele vuistregels die het verschil aanduiden zijn er wel.

  • Microvlinders hebben vaak smallere vleugels dan macro's
  • Microvlinders hebben draadvormige antennes die in rust over het borststuk liggen. Bij macro's liggen die antennes meestal onder de vleugels
  • Microvlinders hebben meestal lange franjes aan de achterrand van de vleugels

                                  Zilverstreepje (een macro)

Dat zou zomaar kunnen betekenen dat de huidige taxonomie op de schop gaat, want een wetenschappelijke onderbouwing van de huidige classificaties is er niet of is die tenminste in een aantal gevallen discutabel. Dat wordt dan nog een hele kluif, want van de 2400 soorten vlinders in Nederland zijn er maar ruim 50 dagvlinders (macro lepidoptera). De overige vlinders zijn nachtvlinders die opgesplitst zijn in micro en macro's. Met name in de lichtmotten (Pyralidae) en grasmotten (Crampridae) zijn op gebied van fylogenie waarschijnlijk stappen te maken, die wat meer helderheid scheppen in de huidige taxonomie. Buiten de reeds genoemde families onderscheiden we nog, de bladrollers (Tortricidae) (waarvan de afgebeelde groene eikenbladroller deel uitmaakt) de mineermotten, vedermotten,spinselmotten en zakdragers.

                                                                    Gerimpelde spanner

                     Gerimpelde spanner : Macaria liturata

De gerimpelde spanner is een typisch bewoner van zandgronden en duinen. In Brabant daarom een algemeen voorkomende spanner, die vrij onopvallend is en goed opgaat in zijn omgeving. De oranje band op zowel de voor- als achtervleugel maakt deze nachtactieve nachtvlinder qua determinatie moeilijk te missen. De gerimpelde spanner zet zijn eitjes af op verschillende naaldbomen en is te zien vanaf juni tot oktober. De pop ligt vaak tussen de afgevallen naalden op de grond. Macaria komt uit de Griekse mythologie. Macaria was de godin van een gezegende dood en een gunsteling van Hades (.....) De naamgever van de wetenschappelijke naam is in dit geval de Zweedse entomoloog Carl Alexander Clerck (1709-1765). Net als zijn tijdgenoot Carl Linnaeus (1709-1778) maakte hij vaak gebruik van de Griekse mythologie voor wetenschappelijke naamgeving. Die associatie is even mysterieus als boeiend.  Liturata komt van het Latijnse "litura" en betekent smerige vlek, verwijzend naar de oranje tekening op de vleugels

                                                                          Appeltak

                        Appeltak : Campaea margaritaria

Dagactieve nachtvlinders vliegen meestal pas op als ze in de vegetatie verstoord worden en fladderen niet, zoals dagvlinders, de hele dag zichtbaar rond. Een goed stel ogen en wat kennis van de habitat van de nachtvlinders kunnen je een stuk verder brengen dan plompverloren op zoek gaan. Campaea komt van het Griekse kampe = buiging vermoedelijk verwijzend naar de geelgroene rand die over de vlinder loopt. Magaritaria komt van margarita een soort parel met groene kleur. De Nederlandse naam is verder niet te traceren. Zeg thuis, spreek ik uit ervaring, in ieder geval nooit dat u een appeltak hebt zien vliegen want dan is de kans groot dat uw wederhelft een wijsvinger naar het voorhoofd brengt. 

De appeltak is een vrij grote nachtactieve nachtvlinder. Voorvleugellengte tot 26mm. Nachtvlinder uit de familie van de spanners (Geometridae) De vlinder is goed te herkennen door de groene waas die erover ligt én door de gehaakte vleugeleinden met aan elk eind een rode stip. Die groene waas is overigens niet altijd zo evident want de soort kent ook geheel witte exemplaren. (vergelijk foto's) De geelgroene rand die over de gehele vlinder loopt is verder nog een herkenningspunt. De vlinder houdt zich schuil in loofbomen en is vanaf half mei te zien. Ik krijg vaak te horen dat mensen al die spanners en uiltjes die ik hier behandel nog nooit gezien hebben. Dat is niet zo erg vreemd want het zijn nachtdieren waarvan sommigen dan wel dagactief zijn, maar dat is van een andere activiteit dan dagvlinders. 

                                                                     Volgeling

                              Volgeling : Noctua comes

Eigenlijk kan je op gelijkenis van soorten verder borduren. De huismoeder is als je de getoonde foto's vergelijkt wel te onderscheiden van de volgeling, maar de huismoeder is dan weer te verwarren met de bruinstipuil. Het wereldje van de nachtvlinders is qua determinatie knap complex zo af en toe. De huismoeder is een zeer algemene nachtvlinder die van eind mei tot oktober te zien is. De huismoeder gaat bij extreme hitte in een zogenaamde zomerslaap (aestivatie) Ik ontdekte dat deze soort erg aan de bloem van hengel verknocht is. Noctua komt van noctu = de nacht en pronuba betekent bruidsmeisje. Ik vond hierover dat Linnaeus nachtvlinders met gekleurde achtervleugels vaak een aan het huwelijk gelieerde vrouwennaam gaf..

De volgeling is een nachtvlinder die zowel dag- als nachtactief is. Hij behoort tot de uiltjes (Noctuidae) zoals het hier verderop behandelde gamma-uiltje. De vraag is gerechtvaardigd waar de Nederlandse naam vandaan komt. De betekenis van volgeling is volgens het woordenboek "discipel" of "aanhanger" en dat neigt naar een religieuze achtergrond. Daar houdt echter elk vergelijk op want een associatie tussen deze nachtvlinder en religie is er gewoonweg niet. En verder vind ik nergens de diepere achtergrond over de naam. Het wetenschappelijke noctua brengt je dan iets verder. Noctua = nacht en comes is letterlijk vertaald "gelijkend op". Dat snijdt wel hout, want de volgeling lijkt veel op de huismoeder een andere vlinder uit de familie (Noctuidae) Die heeft echter vlekjes aan de zijkant en die ontbreken bij de volgeling. Zo evident als ik het schrijf is het vaak echter niet, want de tekening en kleur kan bij de volgeling per exemplaar enorm verschillen (zie ook : gerande spanner) Een ander verschil is dat de volgeling groter is. De volgeling is te zien vanaf half mei tot oktober en is een algemeen voorkomende nachtvlinder. De waardplant zijn kruidachtigen in de breedste zin. 

                               Huismoeder (Noctua pronuba)

                                                                           Stro uiltje

                              Stro uiltje : Rivula sericialis

Het stro uiltje is een nachtvlinder die zowel dag- als nachtactief is. De vlinder komt uit de familie van de spinneruilen (Eribidae) zoals ook de hier behandelde bruine daguil en de mi-vlinder. De voorvleugellengte is tot 15 mm. Een kleine vlinder dus die zijn naam dankt aan de kleur van de voorvleugel. De twee zogenaamde niervlekken zijn kenmerkend voor de soort. Die lijken op het eerste gezicht bruin maar nader bekeken zijn ze paars. Het stro uiltje vliegt in 3 generaties van half mei tot oktober. De waardplant zijn diverse grassoorten, waaronder het pijpestrootje. Het stro uiltje rust altijd met de kop naar beneden en is erg op z'n hoede, dus lastig te benaderen en vast te leggen.  Rivula betekent oever bewonend, en kan verwijzen naar het gegeven dat de soort vooral in vochtige vegetatie te vinden is. Sericialis komt van sericeus = zijdeachtig verwijzend naar de kleur van de vleugels. De exemplaren van de verschillende generaties kunnen nogal van kleur verschillen waarbij zelfs donkere exemplaren voorkomen die in eerste instantie niet meer aan de soort doen denken. 

                                                             Gestreepte goudspanner

       Gestreepte goudspanner (Camptogramma bilineata)

In de wetenschappelijke naam komt dit lijnenspel ook terug. Camptogramma komt van het Grieks kampos = gebogen en gramma uit het Latijn = lijn. En om iedereen van de perfecte symmetrie te overtuigen heeft Linnaeus ook nog de naam bilineata meegegeven aan dit prachtig schepsel. bi = 2 en lineata = lijn. De gestreepte goudspanner is te zien van half mei tot begin september en meestal op kruidachtige planten vindt de eiafzetting plaats. Voorkeur is hierbij alles wat in de duizendknoopfamilie voorbij komt. 

De gestreepte goudspanner is een algemeen voorkomende spanner die overdag een weinig actief leven leidt. Dat is ook de reden dat ze weinig opgemerkt worden. Het is een nachtactieve nachtvlinder die pas bij schemering actief wordt en zich het liefst aan zonlicht onttrekt. Vaak hangen ze overdag goed verscholen onder een blad (foto onder) De voorvleugellengte is tot 16 mm. De gestreepte goudspanner is onmiskenbaar vanwege de kleur en de rugtekening waarbij de gegolfde dwarslijnen altijd een goed herkenningspunt zijn. Ook het lijnenspel op de mediane band (voorvleugel) is tekenend voor deze soort. 

                                                                      Klaverspanner

                    Klaverspanner : Chiasmia clathrata

De klaverspanner is een algemene vlinder uit de spannerfamilie (geometridae) Het is een vlinder die zowel dag- als nachtactief is. Zoals met de meeste spanners leiden ze een onopvallend leventje en zitten ze vaak diep in de vegetatie. Het is een van de kleinste spanners die we kennen met een voorvleugellengte tot 15 mm. Er zit bij de soort nogal een verschil in de rug tekening en in kleur die kan variëren van donkerbruin tot wit. Daarbij viel mij op dat het mogelijk te maken kan hebben met de ondergrond waarin de soort voorkomt (?) De lichte vlinder van de foto is van een luzerneveld en daar waren de tientallen spannertjes die ik er vond allemaal van dezelfde tint. Ik zal dat dan nog moeten staven met vlinders die in bijvoorbeeld een klaverveld voorkomen. De betekenis van Chiasmia kan ik niet herleiden. Clathrata komt van het Latijnse clathratus en betekent, voorzien van traliewerk. De spanner is van april tot september waar te nemen in 2 generaties.

                                                                       Mi-vlinder

                                   Mi-vlinder : Euclidia mi

Ik kan op dit veldje met gemak een ochtend rondstruinen, overigens met permissie van de eigenaar, en dan nog kom ik tijd tekort. Op de voorvleugel van de mi-vlinder bevindt zich een tekening die lijkt op de kop van een heks, met een oog en een forse haakneus en uitstekende kin. Nu heb ik op diverse social media deze wetenswaardigheid ook vermeld, maar ik kreeg toch redelijk wat respons terug van mensen die de heksenkop niet konden ontwaren. Op de foto rechts daarom de tekening waar het om gaat. Mi is de Latijnse versie van de Griekse letter mu. Op de onderkant van de achtervleugel is de letter M waarneembaar. Euclidia komt van Euclides de Griekse meetkundige en verwijst naar de geometrische tekening op de vleugels. Zie ook bruine daguil : Euclidia glyphica. De mi-vlinder staat op de rode lijst met de kwalificatie : gevoelig 

Een niet alledaagse verschijning, althans voor mij niet. In de vele jaren dat ik in de natuur ben geweest, is de mi-vlinder minder dan 10 keer op mijn weg gekomen. Hoewel de vlinder sinds 1950 langzaam in aantallen groeit is het beslist geen algemeenheid. Waarschijnlijk wordt ze ook minder vaak opgemerkt dan ze aanwezig is, want de vlinder heeft een voorvleugellengte tot 16 mm. Voor minder ingewijden, de voorvleugellengte is iets anders dan spanwijdte. De spanwijdte bij deze vlinder is tot 30 mm. De mi-vlinder is een dagactieve nachtvlinder uit de familie van de spinneruilen. (Erebidae) Ik verkeer in de gelukkige omstandigheid dat een groot veld luzerne op mijn route ligt en daar wemelt het niet alleen van de spanners maar ook nachtvlinders zoals deze mi-vlinder, de bruine daguil en het gamma-uiltje zie je daar vliegen, maar vaker stil zitten.

                                                                   Luzerne vlinders

          Oranje luzernevlinder : Coleas crocea

Bij de gele en zuidelijke luzernevlinder zijn die bruin. Het verschil tussen de gele en zuidelijke luzernevlinder is miniem. Het zit hem vooral in de afronding van de voorvleugel die bij de zuidelijke luzernevlinder ronder is. De foto rechts is gemaakt in Portugal en is van de zuidelijke variant. Normaal maak ik liever geen gebruik van foto's uit het buitenland, maar de vleugelronding is hier mooi te zien. Er zijn nog meer verschillen maar dan moet de vlinder zijn vleugels spreiden en dat doen ze zelden. Luzernevlinders kun je al in mei waarnemen en zijn tot in september nog te bewonderen. Veelal zal het de oranje variant betreffen. Coleas is vernoemd naar het voorgebergte van het Griekse schiereiland attica. Crocea betekent saffraangeel en dat behoeft verder geen uitleg.  

Luzerne vlinders zijn trekvlinders die vanuit zuid-Europa, in de zomer de overgang maken naar noordelijkere gebieden. Net als bij de distelvlinders verschillen de aantallen per jaar nogal, maar zo invasief als de distelvlinder kan zijn, is dat bij de luzerne vlinder niet. Er zijn 3 soorten luzernevlinders te bewonderen in Nederland. De gele, de oranje en de zeldzame zuidelijke luzernevlinder. Luzernevlinders zijn zeer actief en moeilijk vast te leggen. Het perceel waar ik drie oranje luzerne vlinders zag rondvliegen heb ik 5 keer bezocht met de foto links als (mager) resultaat. De verschillen tussen de luzerne vlinders zijn miniem. De oranje luzernevlinder is nog het best te onderscheiden door de zwarte rand op de achtervleugels.

             Zuidelijke luzernevlinder :  Coleas alfacariensis

          Oranje luzerne vlinder met de karakteristieke zwarte rand op de vleugelpartij

                                                                    Rozenblaadje

          Rozenblaadje : Miltochrista miniata

Het rozenblaadje is een nachtvlinder uit de familie van de spinneruilen. Vanwege de zigzagstrepen, een onmiskenbare verschijning. De vlinder is amper 15 mm groot en behalve zijn mooi strepenpatroon vallen ook de rode voorvleugels op. Vermoedelijk dankt de vlinder zijn naam aan deze kleur. Overdag zijn deze vlinders weinig actief. De beste kans ze aan te treffen is op koninginnenkruid. Het rozenblaadje heeft geen waardplant, maar zet zijn eitjes af tegen op bomen groeiend korstmos. Het is een nachtvlinder van de rode lijst met als kwalificatie kwetsbaar. Zijn wetenschappelijke naam gaat twee keer over rood. Miltochrista komt van het Griekse miltos = rode aarde en khristos = zalven. Miniata komt van minium = vermiljoenrood en vanzelfsprekend heeft dit betrekking op de kleur van de voorvleugels. Het rozenblaadje is te zien vanaf juni tot september in twee generaties. Door opwarming zijn sommige vlinders inmiddels zover een extra generatie voort te brengen binnen een jaar. Dit verschijnsel noemen we partiële extra generaties. 

                                                                Gerande spanner

     Gerande spanner : Lomaspilis marginata

De wetenschappelijke naam verwijst ook naar de tekening op de vleugels. Lomaspilis komt uit het Grieks en is een samentrekking van loma = zoom of rand en spilos = stip of vlek. en marginis = rand of grens. Opmerkelijk gegeven is dat deze spanner mimicry lijkt te vertonen. Bij mimicry lijkt een dier op een ander dier of vorm om bijvoorbeeld predatie te voorkomen. In het geval van de gerande spanner lijkt de vlinder op uitwerpselen van vogels en juist daarom laten vogels deze spanner waarschijnlijk links liggen . Mimicry dient men niet te verwarren met camouflage.  

Meestal als ik langs een wilgenlaantje loop en mijn ogen goed de kost geef stuit ik wel op een gerande spanner. Deze spanner heeft een stevige voorkeur voor wilgen (en populieren). Met zijn voorvleugellengte tot 14 mm valt deze spanner echter niet zo op. Onmiskenbaar, vanwege zijn vleugelpatroon is deze spanner wel, hoewel dit per vlinder erg kan afwijken (vergelijk foto's)  De gerande spanner vliegt van eind april tot eind september in 2 of 3 generaties. De groene rups, met 4 donkergroene lengtestrepen, kan tot 21 mm groot worden en leeft voornamelijk op uitlopers van geknotte wilgen. 

                                                                    Zuringspanner

           Zuringspanner : Lythria cluentaria

Verder hebben, zoals bij de meeste spanners, de mannetjes geveerde antennes en de vrouwtjes draadvormige. Op de foto's is dat onderscheid goed zichtbaar. Zuringspanners zijn al eind april in het veld te vinden en vliegen de hele zomer in drie generaties door. Zelfs begin oktober heb ik deze spanner nog waargenomen. De spanner is een typische vlinder van zandgronden en is daarom in Brabant goed vertegenwoordigd. Ook in het duingebied komt ze veel voor, maar in Zeeland ontbreekt de spanner (kleigrond) volledig.

Ontmoetingen met de zuringspanner zijn in mijn geval louter toevalstreffers. Het is een vrij algemene spanner die, zoals het de meeste spanners betaamt, meer aanwezig is dan men ze tegenkomt. Deze onopvallende dagactieve nachtvlinder zit vaak laag in de vegetatie met opengeslagen vleugels. Een wandeling door een terrein met veldzuring of schapenzuring levert meestal wel enkele zuringspanners op. Opvallend daarbij is dat de voorjaarsverschijningen er anders uitzien dan de exemplaren in de zomer. De zomervlinders zijn beduidend geler. 

                                                                       Koevinkje

                     Koevinkje : Aphantopus hyperandus

Koevinkjes zitten ook vaak "verscholen" tussen zandoogjes zoals ik in natuurgebied de Brand in Udenhout ontdekte. Niet zo'n vreemde vrijage overigens want koevinkjes zijn vlinders uit de onderfamilie satyrinae, waartoe ook de zandoogjes behoren. Soort zoekt soort denk ik dan. Wie ooit tijdens een regenbui op een "open" bospad vlinders ziet vliegen kan er gevoeglijk vanuit gaan dat het koevinkjes zijn. De waardplant van het koevinkje zijn verschillende grassoorten, waarin hij niet al te kieskeurig is. Als nectarplant zijn vooral distels en koninginnenkruid favoriet. De vlinder is te zien van eind juni tot augustus in één generatie.

Het koevinkje is volgens mijn veldgids een algemeen voorkomende vlinder die soms in grote aantallen langs bosranden en graslanden waar te nemen is. Een bestudering van het verspreidingskaartje geeft aan dat het koevinkje meer een vlinder van de oostelijke helft van Nederland is en naar het westen beduidend in aantallen afneemt. In 2020 kwam de soort evenwel invasief voor in De Brand in Udenhout met honderden exemplaren. Het koevinkje is ook een onopvallende vlinder die niet echt vaak op de wieken gaat en het liefst verscholen zit op brede schaduwrijke bospaden. Daarmee is het eigenlijk wel een buitenbeentje want de meeste vlinders zijn echte zonaanbidders  

                                                                  Kleine ijsvogelvlinder

     Kleine ijsvogelvlinder : Limenitis camilla

Niet dat ik daar een larmoyant verhaal over af ga steken, want de natuur is mijn grootste hobby en daar zitten inmiddels ontelbare uren in waarvan er niet een verspild is, maar vaak denken mensen een fotootje en klaar-is-Kees. Maar Kees moet toch echt wel geduld uitoefenen. Voor de 3 foto's die ik hier van de kleine ijsvogelvlinder toon ben ik 3,5 uur onderweg, schiet ik bijna 100 foto's, trotseer gevoelsmatig 2 miljoen muggen, ontwijk 30 brandnetels (en juist twee niet) krijg onmin met een hoornaar en hangt een halve braamstruik aan mijn broek wiens stekels volharden om door mijn kleding te geraken. 

     Mannetje, bovenkant van de vleugels zwart

De kleine ijsvogelvlinder is een vlinder van de rode lijst met de kwalificatie kwetsbaar. Gelukkig zien we een toename van deze vlinder en wordt ze meer en meer waargenomen. Het is een zeer agiele vlinder die het beste vast te leggen is als de zon zich op de bosrand stort, waar nectarrijke planten aanwezig zijn. Het viel mij op dat ze in de ochtend vanuit de bomen afdalen naar hun nectarplanten en dat zijn steevast de bloesems van bramenstruiken. Dat moment in de ochtend is de enige kans om ze vast te leggen, want zodra de nectartank gevuld is, is de beweeglijkheid van deze vlinder, in mijn beleving, ongeëvenaard. Dat brengt mij ook op het punt om eens aan te geven hoeveel tijd het kost om dit soort juweeltjes vast te leggen. 

                Vrouwtjes zijn donkerbruin 

De natuur ingaan en vastleggen is een fantastische hobby, maar voor wie denkt het even te doen loopt het uit op een grote teleurstelling. Na dit kleine intermezzo verder op het hoofdthema. De naam limenitis komt van lemenitis en is de verzamelnaam voor de goden die de havens beschermen. De associatie met deze vlinder ontgaat me volledig, maar ik heb al meer aangegeven dat in vlinderland de meeste naamgevingen een mythologische oorsprong hebben, die vaak weinig onderbouwing kent. Camilla is de legendarische volskische dochter van koning Metabus uit de Aeneis van Vergilius. De kleine ijsvogelvlinder is waar te nemen van half juni tot begin augustus en vliegt doorgaans in een generatie. Dat de vlinder meer en meer aanwezig is blijkt uit het feit dat ik ze in 2019 al op 4 verschillende locaties waargenomen heb. Daarbij is De Brand in Udenhout wel koploper want daar telde ik op een voormiddag zeker 30 exemplaren van deze mooie vlinder.

                                                                         Lieveling

                 Lieveling : Timandra comae

De eerste lievelingen zijn begin mei te vinden en vliegen in 3 generaties tot begin oktober. De waardplant van de lieveling is duizendknoop en verschillende zuringsoorten. De familienaam comae ontgaat me enigszins, want comae is eigenlijk een botanische term voor plukjes haar op zaden (...) Timandra was de dochter van Leda en Tyndareus. Het vlinderrijk barst van de mythologische verwijzingen en ik probeer vaak de connectie te vinden, maar die is er eenvoudigweg niet altijd. De lieveling heet in Frankrijk, "le talisman", en dat behoeft verder geen uitleg.

De familie van de spanners (Geometridae) kent wereldwijd meer dan 23.000 soorten. In Nederland zijn daarvan ruim 300 vertegenwoordigers. Een nachtactieve spanner die zich overdag het liefst verscholen houd in lage vegetatie is de lieveling. Deze spanner heeft een spanwijdte tot 35 mm en komt in Brabant algemeen voor. Door de roodbruine diagonale lijn die van vleugelpunt naar vleugelpunt loopt én de helder roze achterrand van de vleugels is hij met geen andere spanner te verwarren. 

                                                                      Bruine daguil

               Bruine daguil (Euclidia glyphia)

 Een en ander doelt op een zekere geometrie die de vlinder van bovenaf heeft. Glyphia komt van glyphe wat als symboliek bedoeld is. Linaeus verwoordde het als volgt "de vleugels vertonen zwarte hiërogliefen". Het bruin daguiltje is een algemene vlinder, maar dat geldt zeker niet voor heel Nederland. Rechts van de denkbeeldige lijn Groningen - Breda zal de vlinder het meest gezien worden.

Een beetje misplaatst is de naam wel, want de bruine daguil is eigenlijk een nachtvlinder. Een dagactieve nachtvlinder die men in de vlucht zou kunnen missen door hem voor het hooibeestje aan te zien. Voor een nachtvlinder is ze overdag behoorlijk actief vooral als de zon schijnt. Voor de foto links moest ik wel 10 pogingen wagen want bij de geringste beweging zijn ze ervan tussen. Ze vliegen in 2 generaties van eind april tot half augustus. Bloemrijke bosranden genieten een sterke voorkeur. In een weiland aan de Logstse velden (rand Kampina) vlogen tientallen van deze vlinders. Daar waar het weiland opging in de bosrand waren de meeste vlinders aanwezig. De waardplant betreft veelal klaversoorten en wikkesoorten. Euclidia verwijst naar Euclides, een Griekse meetkundige.

                                                               Gehakkelde aurelia

       Gehakkelde aurelia (Polygonia C-album)

Daarmee schaart de vlinder zich o.a. in het rijtje van landkaartje en dagpauwoog. Polygonia komt uit het Grieks polus = veel en gonia = hoek, verwijzend naar de gehakkelde uiteinden van de vleugels.  C-album komt van de witte C op die zich op de onderkant van de achtervleugel bevindt. De oud Nederlandse naam voor deze vlinder was ook witte c-vlinder. De gehakkelde aurelia is thans een algemene verschijning. Zijn voorkomen bestaat uit een soort golfbeweging. 100 jaar geleden was de vlinder zeldzaam om daarna gestaag te groeien. In de jaren 60 volgt weer een periode van zeldzaamheid en vervolgens herhaalt dat patroon zich nog een paar keer.

Een vlinder die men in het vroege voorjaar al kan zien is de gehakkelde aurelia. Net als de dagpauwoog is de gehakkelde aurelia een van de vlindersoorten die overwintert. Dat doen ze op een beschut plekje, bijvoorbeeld in een holle boom. De gehakkelde aurelia dankt zijn naam aan de gekartelde randen aan zijn vleugels. Voor de nectarplant is de vlinder niet kieskeurig. In het voorjaar is hij op allerlei bloesems te vinden en vlinderstruik en koninginnenkruid zijn enkele van de vele nectarplanten. Voor de waardplant is de vlinder veel kieskeuriger. Vrijwel alleen op brandnetels worden de eitjes afgezet.

                                                            Bruin blauwtje (Aricia agestis)

                  Bruin blauwtje (vrouwtje)

Het boerenwormkruid is de favoriete nectarplant van deze vlinder en als waardplant genieten allerlei ooievaarsbekken en reigersbekken de voorkeur. De poppen van de vlinders kun je dicht bij de waardplant in de strooisellaag vinden. Aricia is een heuvelstreek in Albanië (thans Arricia) Agestis verwijst vermoedelijk naar Argestes, de god van de noordwestelijke wind. Bruine blauwtjes lopen sterk in aantal terug omdat zijn habitat, open en droge vegatatie, ook sterk vermindert. De vlinder is thans beschermd in het kader van de wet Natuurbescherming. Het loont de moeite om eens sloten af te struinen waar ooievaarsbek en reigersbekjes groeien. De kans is groot dat men daar dan ook bruine blauwtjes tegenkomt.

Het bruin blauwtje is een vlinder van de rode lijst met de kwalificatie : gevoelig. De vlinder komt het meest voor in de duinen en meer landinwaarts het midden van Nederland. Met de vleugels open zijn ze makkelijk te herkennen, waarbij het mannetje een enigszins blauwe bestuiving heeft (foto onder) Bij het vrouwtje ontbreekt die blauwe gloed (foto links) Zowel mannetje als vrouwtje hebben op de achterrand oranje vlekken, Als ze 's morgens met gesloten vleugels tegen een stengel op zitten te warmen wordt determineren een stuk lastiger want ze gelijken dan erg op het Icarus blauwtje. Bruin blauwtje is een fractie kleiner dan het Icarusblauwtje, maar voor dat determinatieverschil moet je wel over microscopische ogen beschikken.


                  Bruin blauwtje op korenbloem

De verschillen tussen bruin blauwtje en Icarusblauwtje in de flank zijn miniem. Het verschil zit hem in de vleugelvlekken of juist het ontbreken daarvan. De meest markante verschillen zijn rood omcirkeld. Links : bruin blauwtje. Rechts : Icarus blauwtje

                                                                    Gewone heispanner

       Gewone heispanner (Ematurga atomaria)

Vooral struikheide en dopheide genieten de voorkeur. Het wetenschappelijke ematurga komt uit het Grieks en is afgeleid van hemera = de goddelijke personificatie van de dag en ergon = werk. Volgens de mythe zou Hemera de onderwereld verlaten wanneer Nyx (godin de nacht) binnen kwam en vice versa. Zo verklaarden de Grieken de natuurlijke wisseling tussen dag en nacht. De combinatie met ergon verwijst naar een dagactieve soort. Atomaria naar atomos = atoom, verwijzen naar de kleine spikkels op de vleugels. De soort heet in het Engels common heath en dit vlindertje inspireerde tot het gedicht "reverie" dat op de pagina poetry te vinden is.

Een zeer goed gecamoufleerde spanner, van zandgronden en heidevelden is de gewone heispanner. Ze zijn maar 15 mm groot en er zijn vele kleurvormen waar te nemen. De vrouwtjes (foto links) zijn soms bijna wit en de mannetjes zijn te herkennen aan de geveerde antennes, die bij het vrouwtje ontbreken. Waar ik in 2017 heel veel van deze spanners kon waarnemen zijn ze in 2018 nauwelijks te zien. De grote droogte van 2018 is daar debet aan, want de heispanner houdt vooral van vochtige heide. De waardplant en de nectarplant zijn bij deze vlinder hetzelfde. 

                  Donkere variant (mannetje)

                                                                     Dikkopjes 

        Zwartsprietdikkopje (Thymelicus lineola)

Het groot dikkopje zal men het meest aantreffen De wetenschappelijke naam van het groot dikkopje ochlodes komt uit het Grieks ochlos en betekent menigte. Dat verwijst mogelijk naar de grote dichtheid die de vlinder soms kan bereiken. meer dan 100 vlinders per hectare zijn geen uitzondering. Sylvanus betekent van het bos. In het geval van het groot dikkopje dan de bosrand, want als daar zijn nectarplanten staan zal hij er zeker te zien zijn. De soort is stabiel en in staat grote afstanden af te leggen. Het groot dikkopje is o.a. van de andere dikkopjes te onderscheiden door het haakje dat aan de antennes zit. 

         Groot dikkopje : Ochlodes sylvanus

Een onopvallende groep vlindertjes die wat motachtig aandoen door de korte en brede kop (naamgeving) en een huppelend vliegpatroon. Dikkopjes zijn vlinders die zich laag bij de grond ophouden en vanwege de grootte (15mm) nauwelijks opgemerkt wordt. Ze vliegen nooit ver, want het zijn vlinders met territoriumdrift en zitten altijd in de buurt van de nectarplanten. Dat zijn hoofdzakelijk braam, erica en akkerdistels. De waardplant zijn allerlei soorten grassen. De vlinders zijn relatief kort waar te nemen vanaf juni tot september. Dikkopjes kunnen tijdens het paren flink met de vleugels trillen, dat doen ze overigens niet alleen tijdens het paren, maar ook als afwijzing daarvan. We onderscheiden in Nederland 3 soorten dikkopjes. Het groot dikkopje, het zwartsprietdikkopje en het geelsprietdikkopje. 

    Geelsprietdikkopje : Thymelicus sylvestris

Een steeds minder gezien dikkop[je is het geelsprietdikkopje. Deze kun je herkennen aan de verkleurde vleugelhoek die het zwartsprietdikkopje niet heeft. Bovendien zijn zwartsprietdik- kopjes kleiner dan geelsprietdikkopjes. Thymelicus komt uit het Grieks. Thumelicos is een koorzanger in Griekse drama's bestaande uit dansers. Waarschijnlijk een verwijzing naar de frivole vlucht van deze vlinders. Sylvestris is van het bos, maar dat is enigszins uit zijn verband gerukt. Dikkopjes zie je aan de randen van bossen, niet in het bos zelf.  Lineola is het verkleinwoord voor linea = streepje. Een kenmerk van het zwartsprietdikkopmannetje. 

                                                                          Atalanta

                  Atalanta (Vanessa atalanta)

nageslacht voortbrengt. In de herfst keren deze vlinders terug naar warmere oorden, althans een deel. De vlinders die hier trachten te overwinteren sterven. De vlinder heeft voorkeuren voor o.a. liguster, hemelsleutel en distel als nectarplant, maar later in het jaar is hij ook te vinden op rottend fruit. De vlinder heeft ook een voorkeur voor opwarming op de grond. Ik zag de vlinder op de afbeelding hieronder het laatste restje zon meepikken op een stuk asfalt en in 2017 zag ik er een paar op een zanderige ondergrond zich tegoed doen aan de zonnige weldaad. Atalanta's zijn territoriumvlinders en dulden geen andere mannetjes. De waardplant is de grote brandnetel waar de rupsen van mei tot oktober op verschijnen. De naam atalanta komt uit de Griekse mythologie. Atalanta was een dochter van Iasus van Arcadia en befaamd als jaagster. Nadat ze als ongewenst kind op een berg te vondeling was

Volgens diverse bronnen die ik raadpleeg is de atalanta een van de meest voorkomende vlinders in Nederland. Voor de natuurgebieden die ik bestrijk geldt dat allerminst. De keren dat ik daar atalanta's tegenkom zijn op de vingers van mijn handen te tellen en dat ligt zeker niet aan de frequentie van mijn natuurbezoeken, want die beschouw ik als bovengemiddeld. Nou is het ene jaar het andere niet maar als ik de laatste jaren kijk naar de waarnemingen van dagpauwogen, Icarus blauwtjes en koolwitjes, dan zijn die vele malen hoger dan die van de atalanta De atalanta is een trekvlinder die vanuit het zuiden naar Nederland komt en hier in de zomer een nieuw

gelegd, werd ze gezoogd door een berin en grootgebracht door jagers. Haar naam staat synoniem voor ongelofelijke snelheid, fysieke kracht en jachtvermogen. Dat van die snelheid klopt in ieder geval zeker, want deze vlinder is bijzonder behendig en vlug. De atalanta wordt ook wel admiraalvlinder genoemd. In een beschrijving uit 1767 volgt daar de volgende uitleg over. Fraai of kostbaar voorwerp, vanuit die betekenis. een belangrijk persoon, die met waardigheid bekleed is. De vlinder zo genoemd omdat die vlinder in hoge mate mooi is

                                                                     Dagpauwoog

                   Dagpauwoog (Aglais io)

Op een warme zomerdag is het welhaast een kansloze missie. Het succes (?) van de dagpauwoog is mogelijk ook te verklaren door het gegeven dat de waardplant brandnetels zijn en daar hebben we er in Nederland nogal wat van. De wetenschappelijke naam aglais komt van aglaia = schoonheid. Aglaja was een van de drie gratiën. (zie bij kleine vos) Io was een minnares van Zeus die door hemzelf in een koe veranderd werd. De relatie met vlinders wordt pas duidelijk als je wat verder borduurt op het thema. Hera de vrouw van Zeus had de smiecht door en eiste de koe op. Hera plaatste de koe onder curatele van Argus, de reus met 100 ogen. 

Afgevlogen exemplaar. Let op de fors beschadigde vleugels

Misschien wel de vlinder die ik het meest tegenkom op mijn natuurtochten. Hij is in ieder geval, met het oranjetipje, een van de eerste vlinders die de lente inluiden en met een beetje fortuin kun je hem in november nog zien. Bovendien is zijn habitat nogal uitgebreid. Van ruige graslanden tot bosranden en van heidegebieden tot parken en tuinen is deze vlinder een vaak geziene gast. De dagpauwoog is onmiskenbaar als hij zijn vleugels opent vanwege de grote oogvlekken (ocelli)  die zowel op de voorvleugel als achtervleugel aanwezig zijn. De vlinder dankt zijn naam ook aan die oogvlekken, waarvan de iriserende kleuren gelijkenis vertonen met de staartveer van een pauw. Het is een zeer actieve vlinder die moeilijk benaderbaar is. Al mijn foto's van dagpauwogen zijn van de vroege morgen of late avond. 

Vlinders warmen vaak 's morgens op, tegen in de zon liggende struiken, zoals hier een braam.


Zoals bij meerdere vlinders heeft Argus, soms achter de schermen, blijkbaar een stevige invloed op de naamgeving. De dagpauwoog is een van de weinige vlinders die overwintert. De kleine vos en de gehakkelde aurelia doen dat ook. Ze houden een soort winterslaap in een goed beschut plekje zoals een holle boom. Omdat de vlinder nagenoeg het hele jaar te zien is, is de keuze van de nectarplant breed. In het voorjaar o.a. klein hoefblad en paardenbloemen en later in het jaar koninginnenkruid en akkerdistels. Vaak zie je in het voorjaar al sterk afgevlogen exemplaren (foto hiernaast) wat zeker duidt op een overwinteraar. Dagpauwogen komen uit de brede familie van de aurelia's, waartoe o.a. ook de zandoogjes en parelmoervlinders behoren. De rupsen zijn zwart en hebben zwarte doornen op de rug en gele poten.

                                                                      Boomblauwtje

            Boomblauwtje (Celastrina argiolus)

Hulst, struikheide, grote kattenstaart en klimop zijn planten waar de rupsen te vinden zijn. Zijn wetenschappelijke naam celastrina verwijst naar kelastra = struik, waarschijnlijk de hulst. Argiolus is een verkleinwoord van argus, waarmee men in de rangorde van blauwtjes het formaat wil aangeven. Argiolus is in dat verband kleiner dan het Icarusblauwtje. Mannetjes hebben over het algemeen minder zwart op de vleugels dan vrouwtjes.

Hoewel ik liever niet in die termen denk is het aantal uren dat ik in boomblauwtjes heb zitten afgezet tegen het slagingspercentage van de foto's het laagst. Boomblauwtjes zijn zeer beweeglijke vlindertjes en als ze al "stil" zitten op een stuk heide bijvoorbeeld, krijg je ook nog met de onhebbelijkheid te maken dat ze om hun as heen draaien. Ik heb heel vaak mijn camera instellingen helemaal om moeten gooien om die beweeglijkheid te vatten. De vlinders vliegen vaak hoog in bomen (naamgeving) en struiken, maar bij heel warm weer en bij veel wind komen ze dichter naar de grond. Boomblauwtjes zijn al in het vroege voorjaar waar te nemen, zoals ook het icarusblauwtje en vliegen in 3 overlappende generaties tot eind oktober door. Andere blauwtjes zijn pas beduidend later in het jaar te zien. Ze voeden zich met honingdauw en het sap van bloedende bomen. .

                        Boomblauwtje vrouwtje

                                                                 Hoe het zit met wit

                        Klein geaderd witje (Pieris napi)

Vogels weren daarom koolwitjes van het menu. Afgezien van de grootte zijn het klein koolwitje en het groot koolwitje te onderscheiden in de vleugelvlekken. Het groot koolwitje heeft veel meer zwart in de vleugels en bij het klein koolwitje is het alsof het lijkt dat het zwart is afgesneden. Voorwaarde van deze determinatie is wel dat de vlinders stilzitten en dat doen ze niet vaak. 

                         Groot koolwitje (Pieris brasciae)

In mijn jeugdjaren waren alle witte vlinders koolwitjes. Het witte vlindertje dat bijna heel het jaar te zien is en waarvan ik er pas later achter kwam dat de wereld van witjes iets groter is dan ik in mijn jeugdjaren bevroedde. Het koolwitje zelf is eigenlijk niet eens een soort. Het is ofwel een klein koolwitje ofwel een groot koolwitje en om het de natuurliefhebber moeilijker te maken is er nog een klein geaderd witje tussen geschoven. Daar komt nog bij dat het vrouwtje van het oranjetipje ook wit is. Koolwitjes danken hun naam aan het feit dat de rupsen zich tegoed doen aan de kropkool. Koolwitjes komen uit het geslacht pieridae, waartoe o.a. ook het oranjetipje en de citroenvlinder deel van uitmaken. Als je in de natuur wit bent dan val je op, maar koolwitjes worden niet gegeten omdat ze een stof (pterine) in de vleugelschubben hebben dat als vraat werend bekend staat.   

                              Klein koolwitje (Pieris rapea)

Bovendien, om het makkelijk te maken, hebben vrouwtjes van de grote koolwitjes geen zwarte vleugelvlekken. Bij het klein geaderd witje zijn de zwarte vleugelvlekken onduidelijk en ongeordend aanwezig. Het klein geaderd witje is beter te herkennen in de flankpositie want dan zie je waarom de vlinder zo heet. De aders op de onderkant van de achtervleugel zijn grijsgroen bestoven en springen er veel meer uit dan bij de andere soorten. De wetenschappelijke familienaam van witjes verwijst naar de waardplant. Klein geaderd witje, pieris napi, napi is van brassica napus = koolzaad. Groot koolwitje, pieris brasciae eveneens verwijzing naar het plantengeslacht brassica = kool. Klein koolwitje, pieris rapae, rapae van brassica rapa is raapzaad. Het moge duidelijk zijn dat al onze witjes dus kool als waardplant hebben. Als nectarplant heeft lavendel duidelijke voorkeur.

Klein koolwitje en groot koolwitje. Let op het verschil in zwart           Citroenvlinder (Gonepteryx op de vleugels                                                                                            rhamni)                                   

                                                                      Vuurvlinders

           Bruine vuurvlinder (Lycaena tytirus)

Vanaf de flank gezien lijkt de kleine vuurvlinder wat op het hooibeestje, maar de oogvlek op de voorvleugel ontbreekt. Als ik op mijn natuurtochten langs het Sint Jacobskruiskruid kom blijkt daar heel vaak de kleine vuurvlinder op te zitten. Er moet wel onderscheid gemaakt worden in nectarplant en waardplant. De waardplant van de kleine vuurvlinder zijn zuringsoorten. Kleine vuurvlinders zijn vanaf half april tot eind november te zien en vliegen in 3 generaties. De naam phlaeas komt van het  Latijnse phlego en betekent vlammen, gloeien als verwijzing naar de grondkleur van de vlinder. Dat ik de bruine vuurvlinder in een Brabants natuurgebied tegengekomen ben is redelijk opmerkelijk, want de vlinder is een schaarse standvlinder die lokaal voorkomt op de zandgronden van de Veluwe, Drenthe en delen van Twente.

          Kleine vuurvlinder (Lycaena phlaeas)

Vuurvlinders behoren tot de familie van de blauwtjes (Lycaenidae) In Nederland komen 3 soorten vuurvlinders voor. De grote vuurvlinder, de kleine vuurvlinder en de bruine vuurvlinder. De kleine vuurvlinder is algemeen en de andere twee vuurvlinders staan op de rode lijst, waarbij de bruine vuurvlinder kwetsbaar is en de grote vuurvlinder ernstig bedreigd. Tot 1946 kwam in Nederland ook nog de rode vuurvlinder voor maar die is sedertdien niet meer waargenomen. Vuurvlinders zijn kleine, maar door hun diep oranje kleur, opvallende vlinders. De kleine vuurvlinder heeft een voorvleugelengte van 13 mm en de bruine vuurvlinder is een fractie groter 

                       Kleine vuurvlinder (flank)

 De nectarplanten van de bruine vuurvlinder zijn de akkerdistel en struikhei. De vlinder is te zien (en dan mag je in je handen klappen) van half april tot begin oktober. Het wetenschappelijk tityrus verwijst de naam van een schaapsherder genoemd in de 1e ecloga van Vergilius Bucolica. De associatie met de bruine vuurvlinder is evenwel nergens opgehelderd, maar dat lees ik wel meer. De wetenschappelijke namen stammen vaak uit de oudheid, maar hebben verder geen enkele verbinding met of verwijzing naar het insect. 

                                                             Geluksmomentje (Fortuna dum)

                 Kleine parelmoervlinder (Issoria lathonia)

 Hij voedt zich met nectar uit viooltjes en later in het jaar met de nectar van o.a slangenkruid en watermunt. De vlinder dankt zijn naam aan de tekening van de flanken, dat op paarlemoer doet denken. (zie foto rechts)  De naam Issoria staat in veel culturen symbool voor wederopstanding. Lathonia komt van Latona of Leto en is de moeder van Apollo en Artemis. Kleine parelmoervlinders behoren tot de familie van de aurelia's waartoe ook de zandoogjes behoren. Ik vroeg me af of de aanwezigheid van de Drunese duinen mogelijk invloed heeft op zijn aanwezigheid in Brabant, want na het duingebied wordt deze vlinder in Brabant het meest waargenomen.

Misschien ben ik voer voor psychologen, maar heel soms, en dat buiten alle andere mooie momenten, beleef je iets waarbij een gebalde vuist en een stille "yes"  de criteria zijn van een bijzonder geluksmomentje. Als u het niet kent, even goede vrienden, maar dan mist u in mijn beleving toch iets. Op de Regte heide was ik bezig met zandoogjes en vooral de witte vlinders toen in mijn ooghoek opeens een kleine parelmoervlinder opdook. Verbijstering en bewondering tegelijk. Verbijstering omdat deze vlinder tamelijk zeldzaam is voor het binnenland en bewondering omdat het een prachtige gekleurde vlinder is. De kleine parelmoervlinder is eigenlijk een duinvlinder, maar ook daar blijft hij een schaarse standvlinder.  De vlinder staat op de rode lijst met de kwalificatie kwetsbaar.

                                                                Sint Jan en Sint Jacob

            Sint Jakobsvlinder (Tyria Jacobaea)

De oud Nederlandse naam van de St. Jansvlinder is bloedvlekvlinder en dat behoeft verder geen uitleg. St. Jansvlinders hebben een voorkeur voor distels als rust en paringsplaats, maar de waardplant van de rupsen is rolklaver. De St. Jacobsvlinder is direct te linken aan St. Jacobskruiskruid of aanverwante kruiden. De rupsen van de St. Jacobsvlinder zijn immuun voor het gif van de kruiskruiden, maar maken wel dat zowel de rups als de vlinder giftig zijn. Een verder opmerkelijk verschil is de vliegtijd, want St. Jacobsvlinders zijn er veel eerder (vaak al in april) dan de St. Jansvlinder, die pas eind mei te bewonderen valt. 

               Metaalvlinder (Adscita statices)

Twee dagactieve nachtvlinders die verwarring op kunnen leveren zijn de St. Jacobsvlinder en de St. Jansvlinder. Bij de St. Jansvlinder kan dat nog wat verder gaan want die kent ook nog 2 aparte soorten (kleine St. Jansvlinder en de vijfvlek St. Jansvlinder) De St. Jansvlinder behoort tot de zogenaamde bloeddrupjes, waartoe o.a. ook de metaalvlinder (zie afbeelding) behoort. De St. Jacobsvlinder behoort tot de spinneruilen. St. Jansvlinders in de vlucht lijken wat op grote, plompe rode vliegen en dat onderscheid hem wel van de St. Jakobsvlinder, die de echte vleugelslag van een vlinder heeft. In de rusthouding is het onderscheid vooral te zien aan de antennes en aan de stippen die bij de St. Jansvlinder veel helderder zijn en talrijker. 

       Sint Jansvlinders (Zygaena filipendulae)

De wetenschappelijke naam van de St. Jacobsvlinder is Tyria Jacobaea. Tyria komt van het Grieks "turios" = uit Tyre, de streek die bekend stond om zijn purperen kleurstof. verwijst naar het St. Jacobskruiskruid (Senecio jacobaea ) waarmee deze vlinder onlosmakelijk verbonden is. Bij de St. Jansvlinder zou je dan verwachten dat deze gelinkt is aan het St. Janskruid, maar die logica is helaas te opportuun, Het enige verband tussen de twee is dat op de naamdag St. Jan (24 juni) de vlinder op het hoogtepunt van zijn vliegperiode is en het St. Janskruid tegen die tijd in volle bloei staat. Verdere verbanden tussen de 2 bestaan niet. Zygaena filipendulae, zoals de St. Jansvlinder wetenschappelijk heet is ook niet helemaal een koosjere benaming. Zygaenea komt van zugaina = hamerkophaai (laat uw fantasie spreken) en filipendulae verwijst naar de knolspirea (Filipendula vulgaris) waarvan Linnaeus onterecht dacht dat, dat de waardplant van de St. Jansvlinder was. Zo zie je maar dat wetenschappelijke namen vaak heel verklarend uitpakken en heel soms totaal misplaatst zijn.

Sint Jansvlinder op de                      Rupsen St Jacobsvlinder op           St. Jacobsvlinder in  voorkeursplant, distel                       Jacobskruiskruid                              rust.

                                                                        Kleine vos

                      Kleine vos (Aglais urticae)

en omzichtigheid zijn dan de basis van succes. De kleine vos heeft als de waardplant de brandnetel en daar verwijst de wetenschappelijke naam ook naar. Urticae komt van urtica = het geslacht der brandnetels. De naam "aglais" komt van aglaia = schoonheid. Aglaja is een van de drie Gratiën. Aglaja voor de schoonheid, Euphrosyne voor de vreugde en Tahlia voor geluk. Als ik dat drietal projecteer op mijn vele natuurtochten dan ben ik ze alle drie al zeker een aantal keren tegen gekomen. De Nederlandse naam vos refereert vermoedelijk aan de oranje kleur die gelijkenis vertoont met de vachtkleur van de vos. De kleine vos vliegt van maart tot oktober in twee elkaar overlappende generaties. 

                       Grote vos (Nymphalis polychloros)

Een algemene vlindersoort, maar die helaas ten tijde van dit schrijven (juni 2018) ook veel minder waargenomen wordt dan andere jaren. Laten we dan nog maar zwijgen over de grote vos (Nymphalis polychloros) die het met gemiddeld vijf (….) waarnemingen de laatste jaren moet doen. De grote vos wordt dus in Nederland met uitsterven bedreigd. Het verschil tussen de twee, behalve de grootte, is vooral het vlekkenpatroon op de voorvleugels. De mannetjes van de kleine vos houden tegen de middag hun territorium driftig bezet. Dat is min of meer dan ook het succes van de plaatjes, want hoewel hij regelmatig verkaste bleef deze vlinder binnen mijn blikveld. De bekende benaderingstechniek van klein maken

                              Mannetje kleine vos

Aan het begin van deze topic valt de datum juni 2018 te lezen. Nu 4 jaar later (juni 2022) zijn er gunstige ontwikkelingen voor de grote vos. De vlinder wordt meer en meer waargenomen in het land en het lijkt er op dat de vlinder aan een comeback in Nederland bezig is. In Hulten overkwam mij een ontmoeting met een grote vos, die op een zandpad zat te zonnebaden. Zowel ongeloof als een onbeschrijflijk gevoel van geluk was mijn deel. Het valt moeilijk uit te leggen aan buitenstaanders wat sommige natuurmomenten met een mens doen. Het is vaak het onverwachte dat de adrenaline doet toenemen. Ik ben een gezegend mens. Al dik 40 jaar kom ik in de natuur waarvan de laatste 10 jaar met camera. Ik kan me geen enkele natuurtocht herinneren die qua beeldmateriaal niks opleverde. Er is altijd iets te zien en te doen daar buiten. Genieten dus.

                                                          Gamma uiltje (Autographa gamma)

           Gamma uiltje (Autographa gamma)

Natuurlijk zitten zijn ogen in zijn hoofd, maar ik ben steeds weer onder de indruk van de indringende oogvlekken op de vleugels. Iets sinisters en mysterieus tegelijk. Het gamma uiltje is een algemene nachtvlinder die echter niet vaak wordt opgemerkt vanwege zijn teruggetrokken leven. Het vlindertje is zelfs waargenomen op Groenland en in Lapland. Op het eind van de zomer kunnen gamma uiltjes massaal tuinen, waar nog bloemen in bloei staan, bezoeken. Ze komen dan nectar tanken om de lange reis naar Noord-Afrika te ondernemen. Op de foto rechts heeft een gamma uiltje de bloem van de wilde cichorei "ontdekt".

 

Een dagactief nachtvlindertje van 40 mm. Hij heeft het niet zo op zon en op zonnige dagen zit hij dan ook laag bij de grond in de dichte begroeiing. Het kostte mij een "gebrandnetelde" hand om het diertje goed in het vizier te krijgen. Het gamma uiltje verklaart zijn naam zelf. Hij heeft in het midden van de voorvleugel een duidelijke geel-bruine gamma, zoals de Griekse letter. (γ) Ook de wetenschappelijke naam verwijst naar deze Griekse letter. Autographa van autographos = met de eigen hand geschreven, duidend op het gammateken op de voorvleugel. Zoals de meeste uiltjes is het gamma uiltje een onopvallende verschijning. Zijn vleugels overlappen elkaar en vormen een soort dakje De rupsen van de uiltjes soorten zijn niet behaard en de meeste soorten verpoppen op de grond.  De waardplanten van de vlinder zijn klaver en brandnetels, maar ook landbouwgewassen als aardbei en tomaat worden niet geschuwd.  

                                                          Distelvlinder (Vanessa cardui)

Hoewel de soort een vrij algemene verschijning wordt genoemd zijn de aantallen van de distelvlinder per jaar erg verschillend. De distelvlinder is een trekvlinder die vanuit Noord-Afrika naar Nederland trekt. Hij is 50 tot 60mm groot en dat formaat is geen overbodige luxe voor de afstanden die de vlinder aflegt. De waardplant van deze vlinder is bij voorkeur de (akker) distel maar de eitjes worden ook afgezet op brandnetels. De driehoekige vlek in de punten van de vleugels maken hem onmiskenbaar. De rupsen die hier geboren worden sterven vrijwel allemaal in de late herfst. Het voortbestaan van de soort is gewaarborgd door eitjes die in zuidelijke streken worden afgezet. De distelvlinder overwintert niet in Nederland want hij is erg vorstgevoelig. De aantallen verschillen nogal per jaar, van invasie tot nauwelijks iets. In 2019 was de soort erg invasief in 2020 zijn ze door mij nauwelijks waargenomen. De familienaam "cardui" verwijst naar carduus, het plantengeslacht distel. De soortnaam "Vanessa" is aan veel uitleg onderhevig en vlinderdeskundigen zijn het over de oorsprong niet erg eens. Eén lezing is dat "Vanessa" uit het Grieks phanos = "helder" vertaald is. 

                                                                     Icarusblauwtje

           Icarusblauwtje (Polyommatus icarus)

Er vliegen nogal wat blauwtjes rond in Nederland, maar het Icarusblauwtje is er gemakkelijk uit te halen. De wortelvlekken op de vleugels zijn onmiskenbaar voor de soort. Wortelvlekken zijn de vlekken die het dichtst bij de vleugelbasis liggen. Bij de meest gelijkende soort, het bruin blauwtje, ontbreken die vlekken. Op de foto hiernaast nog een herkenningspunt. De vlekken staan bij het Icarusblauwtje altijd in een rechte lijn. Mannetjes van het Icarusblauwtje zijn groter dan vrouwtjes. De vrouwtjes hebben ook een duidelijk bruinere kleur, zowel aan de flank als aan de opengeklapte vleugels. Het Icarusblauwtje vliegt soms in 3 generaties. Dat wil zeggen dat ze van begin april tot eind oktober te zien zijn, zeker als de generaties overlappen. De vlinder heeft opvallende kleuren maar wordt vaak niet gezien. Dat kan ook aan het formaat liggen, want dit vliegende pareltje is maar 15 mm groot. 

                     Icarusblauwtje mannetje

Er zijn 2 dingen waar ik, al heb ik ze misschien al een paar honderd keer gefotografeerd, nog steeds voor aanleg. Het Icarusblauwtje en de blauwe ereprijssoorten (zie rubriek : bloemen) Het Icarusblauwtje heeft een soort van magnetische aantrekkingskracht die ik niet kan verklaren. Misschien omdat zoiets kleins en teers, al fladderend zoveel schoonheid aan de wereld afgeeft, dat ik alle verdere ellende in die wereld vergeet, maar dat is misschien te geromantiseerd. Ach, de natuur is net als muziek. Sommige soorten zijn niet te pruimen, andere soorten zijn om in te blijven hangen en nooit meer los te laten. Daaraan dan wel meteen toevoegend dat ik meer respect heb voor de mindere dingen uit de natuur, dan voor de slappe notenbalkenbrij die ons soms wordt voorgeschoteld. Ja ik weet het, we dwalen af. 

                    Parende Icarusblauwtjes

De waardplant van de vlinder is in hoofdzaak klaver, waarbij kleine klaver, gele rolklaver en hopklaver de voorkeur genieten. Icarus is een bekende figuur uit de mythologie, die de wijze raad van zijn vader in de wind sloeg en met zijn vleugels van was te dicht bij de zon kwam, waardoor deze smolten. Hij viel naar beneden en verdronk in de Egeïsche zee. De wetenschappelijke naam Polyommatus komt uit het Grieks. Poluommatos betekent veelogig, en verwijst naar Argus de mythologische reus met 100 ogen waarvan er nooit meer dan 2 sliepen. In het geval van het Icarusblauwtje zijn de vele stippen op de vleugels de ogen in overdrachtelijke zin. Bij de Argusvlinder (Lasiommata megera) verwijst het naar de vele oogvlekken op de onderzijde van de voorvleugel.

                                                                        Landkaartje 

    Landkaartje (Araschnia f. prorsa) 2e generatie

De f. staat dan voor figura = vorm. Levana komt van levo = verheffen of opstijgen en prorsa is vernoemd naar Carmenta een Romeinse dubbelgodin en vroedvrouw die keek of het kindje in kruin- of stuitligging gedragen werd. (letterlijk voorwaarts versus achterwaarts) Het landkaartje heeft als waardplant de brandnetel waartegen de onderkant van het blad de eitjes worden afgezet. De 1e generatie vliegt van april tot juni en de 2e generatie van juli tot september. Opmerkelijk is dat de soorten niet overlappen.

Deze vlinder heeft in het verleden de mensheid die er in geïnteresseerd was nogal bezig gehouden. De vlinder heeft namelijk  2 verschijningsvormen. In het vroege voorjaar is ze oranje-zwart en in de zomer is ze nagenoeg zwart met witte en oranje aftekening. Niet dat de vlinder tussen zomer en winter een kleurmetamorfose ondergaat, maar we hebben het over 1e en 2e generatie. De voorjaarsvorm 1e generatie (lentevlinders) zorgt voor de nakomelingen van de 2 generatie (zomervlinders) en die verschillen nogal in kleur (en in grootte). Dit verschijnsel heet seizoensdimorfisme. In vroegere tijden dacht men dan ook dat het 2 verschillende vlindersoorten waren. Het landkaartje dankt zijn naam aan het lijnenspel op de onderkant van de vleugels dat gelijkenis vertoont met een landkaart. De wetenschappelijke naam heeft er een iets andere verklaring voor en die spreekt me meer aan. Araschnia is een verbastering van arachnia = spin en dat verwijst ook naar het lijnenspel, zoals een spinnenweb, op de onderkant van de vleugels 2 verschijningsvormen betekent voor de wetenschap ook 2 naamgevingen. De 1e generatie heet voluit, araschnia f.levana en de 2e generatie araschnia f. prorsa.

                      Landkaartje 1e generatie   

                                                                  Voorjaarsvlinder 

              Oranje tip (Anthocharis cardamines)

De oranjetip zet bij voorkeur maar een eitje per plant af om te garanderen dat de rups voldoende te eten heeft. Bijkomend probleem is dat de rupsen kannibalistisch zijn en dat draagt niet bij tot het in stand houden van de soort. De wetenschappelijke naam anthocharis komt van anthos = een bloem en kharis = gratie. Cardamines komt uit het Grieks cardamine of cardemon, waarmee een sterk smakende plant bedoeld wordt. Dat snijdt wel hout als je de wetenschappelijke naam van de pinksterbloem er naast legt : cardamine pratensis.  

Het oranjetipje is een voorjaarsvlinder bij uitstek die vrij algemeen voorkomt. De vlinder heeft een voorkeur voor kruisbloemige waardplanten. Pinksterbloemen en look-zonder-look genieten zijn voorkeur. Alleen de mannetjes hebben de oranje gekleurde vleugeldelen, de vrouwtjes zijn helemaal wit, in de vlucht makkelijk te verwarren met koolwitjes. Mannetjes reageren op alles wat wit is, zelfs op papiersnippers. De eitjes worden, vlak onder de bloemknop van de waardplant afgezet. De rups heeft een voorkeur voor de doosvruchten (hauwtjes) maar schuwt ook de bloemstelen en bladeren niet. 

                         Oranjetip (mannetje)

                                                                 Zand in de ogen 

                         Oranje zandoogje

Toch blijft het opletten want er zijn vijf oranje ogende zandoogjes. Het hooibeestje, het veenhooibeestje, het bruin zandoogje, het oranje zandoogje en de argusvlinder. En dat is meteen van klein naar groot. Voor mij is die grootte wel een heel goed herkenningspunt en vanuit die grootte kun je dan verder bepalen of het mannetjes of vrouwtjes zijn. Ja ook dat nog, want de geslachten zijn ook nog enigszins afwijkend. Zandoogjes zijn vlinders uit de familie van de aurelia's, waar o.a. ook de parelmoervlinders en de schoenlappers deel van uit maken.

Zandoogjes zijn te herkennen aan de oogvlekken op zowel voor- als achtervleugel. Maar met dit gegeven is de determinatie nog verre van gemaakt. Ik ben in het verleden regelmatig de mist ingegaan, omdat de zandoogjes me letterlijk zand in de ogen strooide met hun sierlijke verschijning. Vooral als een dichtgeklapt exemplaar de oogvlekken niet laat zien wordt het lastig. De grootste verwarring zit hem bij bruin en bont, want zeg nou zelf, het hieronder afgebeelde bonte zandoogje zou je toch evengoed bruin kunnen noemen. Voor wat betreft het oranje zandoogje, heb je wat minder voorstellingsvermogen nodig.

                            Bont zandoogje

            Hooibeestje                              Oranje zandoogje flank                         Bruin zandoogje